Waar gaat je proefschrift over?
“Ik probeer te begrijpen waardoor mensen verschillend presteren op het gebied van gezondheid en onderwijs, en welke rol iemands aanleg en opvoeding daarin spelen. Economen hebben al lang belangstelling voor die vragen, en hebben natuurlijke experimenten verricht, bijvoorbeeld met tweelingen en adoptiekinderen, om aanleg en opvoeding van elkaar te kunnen onderscheiden. De afgelopen twintig jaar heeft de ‘genoomrevolutie’ plaatsgevonden. Daardoor kunnen we iemands dna ontcijferen en voorspellende factoren vaststellen voor gezondheid en onderwijsresultaten. Het idee van dit proefschrift is: laten we deze metingen gebruiken om vragen te beantwoorden over ongelijkheid die we tot nu toe niet konden beantwoorden.”
Hoe heb je dat gedaan?
“Het eerste wat ik deed was kijken naar interacties tussen genen en de omgeving. Het idee is dat misschien niet alleen genen en omgeving ertoe doen, maar ook de manier waarop ze met elkaar combineren. Het kan zijn dat je bijzonder gevoelig bent voor een bepaalde omgeving, en dat dat afhankelijk is van je genen. Daarom willen we weten of die interacties ons helpen om ongelijkheid in grotere mate te verklaren.
Ten tweede richtte ik me op gelijkheid van kansen en sociale mobiliteit in het onderwijs, en hoe genetica kan bijdragen aan ons begrip van beide concepten. Volgens de theorie van gelijkheid van kansen is ongelijkheid niet verkeerd of ongewenst, maar zijn er eerlijke en oneerlijke bronnen van ongelijkheid. Gewoonlijk worden inspanning en keuze beschouwd als eerlijke bronnen van ongelijkheid, en bijvoorbeeld de sociale klasse waarin iemand is opgegroeid als oneerlijke bron van ongelijkheid. Ik wilde weten wat er met de inschattingen van gelijkheid van kansen gebeurt als we de rol van genetisch voordeel toevoegen. Vervolgens onderzocht ik hoe het gebrek aan sociale mobiliteit in opleiding tussen ouders en kinderen kan worden verklaard aan de hand van genetische doorgifte.”
Hoe sluit jouw onderzoek dan aan op het debat over nature versus nurture?
“Het is allebei: genen, omgeving, en in sommige gevallen hun onderlinge wisselwerking.”
Wat waren je belangrijkste conclusies?
“Een van mijn bevindingen was dat ongelijkheid deels uit genetica kan worden verklaard, maar wat mij het meest verraste was dat als je genetica als maatstaf toevoegt, je meer ongelijkheid aantreft dan dat je voorheen dacht dat er bestond. Voor mij is de interessantste conclusie dat je met behulp van genen een veel groter deel van de variantie in de verschillen in resultaat kunt verklaren.
Als je bent geboren in een lage sociale klasse en je hebt geen hoog genetisch voordeel, dan merk je dat deze twee factoren het moeilijk maken om langer te studeren. Als je in een lage sociale klasse zit maar je hebt een hoog genetisch voordeel, dan zorgt dat voor enige compensatie. Het bleek dat op de sociale klasse van de ouders na de genetische component de voornaamste omstandigheid is die verschillen in opleiding verklaart. Dit voegt echt een nieuwe laag van ongelijkheid toe die we niet eerder konden waarnemen.”
Hoe vertaalt zich dit in bijvoorbeeld sociaal beleid?
“Als je weet dat je opleidingsniveau grotendeels te verklaren is uit twee factoren waarover je geen zeggenschap hebt, genen en omgeving, dan roept dat belangrijke vragen op over de eerlijkheid van grote inkomensverschillen op basis van opleidingsniveau.”
Over het ethische aspect: schuilt er gevaar in het voorspellen van ‘succes’ met genen?
“Dat is altijd een belangrijke vraag als je dit soort onderzoek doet. Het is al een feit dat bedrijven polygenetische indexen voor embryo’s samenstellen, waarna je een keuze kunt maken op basis van genetische aanleg. Vooropgesteld, je kunt een resultaat nooit voorspellen op basis van je genen. Genen werken samen met de omgeving en staan onder invloed van die omgeving. Je kunt wel aanleg hebben om lang te worden, maar als je tijdens het opgroeien onvoldoende eet, is het best mogelijk dat je klein blijft. Dit geldt voor veel kenmerken. De genetische effecten die we aantreffen, zijn dan ook afhankelijk van onze huidige samenleving. We weten gewoon niet hoe die veranderen als de samenleving verandert.
Volgens mij is onwetendheid ook nooit een oplossing. Er is nog steeds ‘onderzoek’ waarin wordt beweerd dat er genetische verschillen zijn tussen rassen. Maar de conclusie van wetenschappers is dat mensenrassen helemaal niet bestaan: genetisch gezien lijken we allemaal te veel op elkaar. Daarom hebben we mensen nodig die gedegen onderzoek verrichten, zodat we serieus en onbevooroordeeld discussies over genetica kunnen houden en over hoe genetica wel en niet bijdraagt aan ongelijkheid! En op deze manier kan onderzoek zelfs helpen om ongelijkheid tegen te gaan en bijdragen aan een beter geïnformeerde wereld.”
Hoe ging het promoveren?
“Dat beviel me heel goed. Ik heb altijd een heel goede balans tussen werk en privé gehad. Mijn proefschriftbegeleiders gaven me hierin het goede voorbeeld. Ik heb de kans gehad om al het moois mee te krijgen dat de Rotterdamse kunst- en muziekwereld te bieden heeft, en ik heb hier heel veel goede vrienden uit de hele wereld gemaakt. Het enige wat ik niet zal missen als ik terugga naar Portugal, is het weer.”