Waar gaat je onderzoek over?
“Mijn aanvankelijke onderzoeksvraag was: kunnen we de hersenen gebruiken om psychiatrische problemen of psychiatrische symptomen beter te begrijpen of zelfs anders te definiëren? Ik heb de relatie bestudeerd tussen de ontwikkeling van de hersenen en psychiatrische symptomen van kindertijd tot adolescentie. De symptomen waar ik naar keek in de jeugd kunnen voorlopers zijn van diagnoses op latere leeftijd zoals depressie, angst en ADHD.”
Hoe heb je dat aangepakt?
“Ik heb gebruikgemaakt van het Generation R-onderzoek uit Rotterdam en een vergelijkbaar onderzoek uit de VS, het Adolescent Brain Cognitive Development-onderzoek. In beide onderzoeken werden biomedische gegevens van de algemene bevolking over een lange periode verzameld. Generation R is begonnen in 2002 met ongeveer tienduizend kinderen vanaf voor de geboorte. Elke vier jaar komen mensen langs om gegevens te laten verzamelen, waaronder hersenbeelden van MRI-scans. De meeste kinderen in deze populatie zijn gezond, hoewel al in de kindertijd en adolescentie zo’n 7 tot 10 procent symptomen van psychiatrische stoornissen heeft.”
Wat heb je gevonden?
“Ik heb wel verbanden gevonden tussen de hersenen en psychiatrische symptomen, maar die zijn heel gering en verspreid. Voorlopig lijkt de kans dus klein dat we voor grote populaties psychiatrische problemen zullen kunnen definiëren op basis van de hersenen in de jeugd.
“Ook waren deze verschillen in de hersenen die we vonden aanwezig in de kindertijd of in de adolescentie. Ik heb niet gevonden dat psychiatrische symptomen in de kindertijd samenhangen met veranderingen in de hersenen die zich ontwikkelen in de adolescentie; of andersom. Het is niet duidelijk waarom dat niet te zien was. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de hersenen tijdens de ontwikkeling naar de adolescentie een inhaalslag maken. Of dat deze samenhang verdwijnt tijdens de adolescentie maar zich uiteindelijk manifesteert als ze volwassen zijn.”
Dat klinkt verrassend. Was dat onverwacht?
“Ja, ik heb mijn proefschrift opgezet met de verwachting veel signalen in de hersenen te vinden voor psychiatrische symptomen. In de neurologie werkt dit heel goed. Als je bijvoorbeeld een hersenscan maakt van iemand met epilepsie, is de kans groot dat je bepaalde verschillen vindt, vaak in specifieke delen van de hersenen. Deze worden dus gebruikt voor diagnose. Maar als het om psychiatrie gaat, zien we dat de situatie veel complexer is.”
Wat motiveerde je om aan dit onderwerp te werken?
“Ik wilde aan dit onderwerp werken omdat psychiatrische problemen zoveel mensen treffen en het belangrijk is om er meer over te weten te komen. Hoewel mijn bevindingen onverwacht waren, en ze nog niet direct klinisch bruikbaar zijn, denk ik dat ze onze kennis van psychiatrische problemen vooruit hebben geholpen.”
Hoe zouden deze klinische implicaties eruit hebben gezien als je andere resultaten had gevonden?
“Op dit moment is de psychiatrie nog steeds gebaseerd op symptomen. Er zijn geen duidelijke biologische indicatoren die we kunnen zien in hersenbeelden die ons vertellen of iemand een stoornis heeft of wat voor stoornis. Als we daar meer over weten, kunnen we helpen met de diagnose. Het zou ons ook kunnen helpen om betere behandelingsmogelijkheden te vinden en het zou kunnen helpen bij de prognose of zelfs voorspelling van wanneer en bij wie zich een psychiatrisch probleem zal voordoen.
“Maar dat gebeurt allemaal nog niet. Misschien lukt het in de toekomst wel met geavanceerde technologie.”
Is het nuttig voor patiënten, en voor de maatschappij in het algemeen, om een psychiatrische stoornis te zien als iets wat mis is in de hersenen?
“Ja en nee. Van oudsher gebruiken medici meestal een model van gezins- en sociale context om de stoornissen te verklaren. Impliciet werd de schuld van de ziekte bij ouders en andere personen gelegd, en dat leidde tot veel stigma. Er zijn echter biologische componenten aan de ziekte, zoals genetica. Door geestelijke gezondheidsproblemen te koppelen aan iets biologisch, zoals de hersenen, zouden we het stigma kunnen helpen verminderen. Daar staat echter tegenover dat patiënten een gebrek aan controle kunnen voelen. Mensen denken misschien: ‘zo zit ik nu eenmaal in elkaar’. Door die gedachte zullen ze minder snel hulp zoeken. Maar de hersenen kunnen veranderen en deze ruimte voor verandering kan mensen aanmoedigen om in therapie te gaan.”
Op de omslag van je proefschrift is een kasteel te zien en drie kleine meisjes die hun hersenen als een ballon vasthouden. Wat is het verhaal hierachter?
“Het kasteel symboliseert het belangrijkste herkenningspunt van Imola, de stad in Italië waar ik vandaan kom. Imola was meer dan honderd jaar lang het Italiaanse centrum voor psychiatrische zorg. In Italië noemen ze Imola de ‘gekkenstad’. Vroeger werden psychiatrische patiënten in inrichtingen geplaatst. Mensen in de stad waren bang om in de buurt van de psychiatrische inrichtingen te komen en er heerste een groot stigma rond psychiatrische problemen. Dus toen ik opgroeide, werd er veel gepraat over geestelijke gezondheid, maar op een negatieve manier. Ik wilde het beter begrijpen en er meer over leren.
“De kleine meisjes die hun hersenen als een ballon vasthouden, symboliseren de overgang van kindertijd naar adolescentie. Maar ze staan ook voor mij en mijn twee zussen, en ook voor mij en mijn kleine nichtjes, aan wie ik deze scriptie opdraag. Zij zijn de nieuwe generatie. Het is mijn wens dat ze opgroeien met een nieuw begrip van psychische aandoeningen met minder stigma.”
Wat was het moeilijkste deel van het promotieproces?
“Toen ik niet de resultaten vond die ik verwachtte, wist ik niet goed hoe ik verder moest. Er was ook iets van rouw en proberen in het reine te komen met zaken die anders waren dan ik had gehoopt.”
En waren er hoogtepunten?
“Het evenement van de verdediging is eigenlijk zoiets als het voorbereiden van een bruiloft. Het was een van de mooiste dagen van mijn leven. Ik vind het mooi dat het in Nederland met zoveel ceremonie en traditie gepaard gaat. Het is echt een goede manier om deze reis af te sluiten.”