“Dit is waanzinnig mooi”, zegt Garry Bakker, ecoloog bij Bureau Stadsnatuur. Waar de meeste mensen een stoffig veldje vol onkruid zien tussen het Langeveldgebouw en het V-gebouw, ziet hij een paradijs. Witte honingklaver, kamille, jacobskruiskruid (eet het niet en geef het niet aan je dieren, want best giftig), akkerdistel, iets dat lijkt op koolzaad, het is allemaal onweerstaanbaar voor insecten.
Trrt trrt trrt. Een bruine sprinkhaan zit in het veldje te roepen. Deze sprinkhaan lijkt heel veel op de ratelaar en de snortikker, maar het geluid is uniek voor de bruine sprinkhaan. Naast het ‘trrt trrt trrt’ is het gezoem van de hommel te horen. Een steenhommel, helemaal zwart, op het oranje achterlijf na. Hun nesten zitten waarschijnlijk in de grond, onder dit stukje hemel op aarde.
Het leven komt op dit veldje af omdat er inheemse planten zijn, insecten herkennen die direct. “Je hebt weleens van die zaadmengsels voor de tuin, daar ben ik een beetje huiverig voor”, vertelt Bakker. “Die zitten vaak vol met gebiedsvreemde planten, insecten komen daar niet op af omdat ze die planten niet herkennen. Zonde van je ruimte.” Doe liever niets en wacht tot zaden uit de omgeving komen aanwaaien.
Het stoffige onkruidveldje zorgt bovendien voor verkoeling. Bakker wijst erop dat er minder warmte vanaf komt dan van het gravel dat ernaast ligt. “Als je het hebt over klimaatadaptatie, dan is dit toch wat je wil? Natuur is veel minder warm dan die losse stenen. Ook als je kijkt naar biodiversiteit zijn dit soort stukjes het allerleukst. Je kan dus wel zeggen: het is onkruid, maar dit is onwijs nuttig.”