Een piepklein zaadje – bij varens heten dat sporen – wordt meegenomen door een windvlaag en vliegt door de lucht over de campus. De kans dat het deze tocht door het betonnen landschap overleeft is erg klein. Maar het belandt precies op de juiste plek: in een schaduwrijke voeg van het dak van een ingang naar de parkeergarage. Over het schuine dak stroomt regenwater in de voegen, en het zaadje groeit uit tot een tongvaren.
En die is best wel zeldzaam, zegt ecoloog Garry Bakker van Bureau Stadsnatuur. De tongvaren is kieskeurig: het moet op een vochtige, schaduwrijke én kalkrijke plek staan. Normaal gesproken zie je ze op kademuren en wanden die niet worden onderhouden. Maar het schuin aflopende, met stenen bedekte dak, dat in de schaduw van een boom staat, heeft dezelfde kwaliteiten. Bakker: “Zie het als een kademuur die op zijn kant ligt.”
De tongvaren staat er niet in zijn eentje. In de buurt groeit een mannetjesvaren, en hun gelijkenis kan ervoor zorgen dat je een ‘gewone’ varen staat te bewonderen. Maar als je goed kijkt zie je een duidelijk verschil: de mannetjesvaren heeft aan de zijkant ingesneden bladeren, de tongvaren heeft een lange ‘tong’ die niet ingesneden is. Bovendien hoef je minder lang te zoeken naar een mannetjesvaren: ze zijn te vinden op de bodem van vrijwel ieder willekeurig Nederlands bos.
Planten die uit de voegen tussen stenen groeien staat vaak een pijnlijk lot te wachten: het onkruidmes. Bakker hoopt dat de tongvaren een betere toekomst tegemoet gaat. “Het is natuurlijke vegetatie”, zegt hij. “Onkruid is een oordeel.”