Ik loop de voortuin in van een enorm huis: ‘Huize Chelsea’ staat er op de gevel. Ik zak meteen met mijn hakken weg in het grind en hou met moeite de glibberige gevulde eieren, die ik voor het feest heb gemaakt, op mijn dienblad. Ik zet ze op een tafel die al vol staat met hapjes. Mijn buren kijken nieuwsgierig naar me, afwachtend en keurend. Niemand komt op me af dus reik ik mijn hand uit naar de dichtstbijzijnde buurvrouw.
Ik was even vergeten hoe leuk het kan zijn om met mensen van middelbare leeftijd te praten, zeker wanneer ze constant benadrukken dat ze het zo fijn vinden dat ik er ben. Ze benadrukken dat ik er zo bijzonder uitzie, wat ik als compliment probeer te zien. Ze vertellen me over hun Rotterdam van de jaren negentig: “Als je je deur per ongeluk niet goed op slot deed, werd er zeker ingebroken.”
Dan zie ik de burgemeester roken onder een parasol. Zij woont het grootste deel van haar leven al in deze buurt. Ze vertelt me dat het huis waar we voor staan, waar nu zes appartementen in zitten, vroeger het meest luxe bordeel was van de stad. Hier gingen de havenbaronnen heen en de North Sea Jazz-artiesten.
We worden onderbroken door de oudste buurvrouw op het feest. Ze heeft zitten azen op de sigaretten van de burgemeester. Ze rookt al jaren niet meer, drukt ze ons op het hart. Maar vandaag zou ze ‘wel tien sigaretten tegelijk willen roken’. Dat komt door haar ongeluk, waardoor ze al een jaar lang duizelig is, en er is geen dokter die haar kan helpen. Tot ze een nieuwe fysiotherapeut ontdekte.
“Hij vertelt mij dat het probleem niet hier zit”, zegt ze en ze raakt mijn slaap aan. “En niet hier”, mijn bovenrug, “maar hier”, een hand op mijn onderrug. “Nu schudt hij mij”, zegt ze zonder uitleg, “en nu denk ik dat ik me eindelijk weer eens beter voel.” Haar sigaret is op en ik geef haar een leeg schaaltje waar ze de peuk voorzichtig in legt. Ik zet het schaaltje terug. De tafel staat vol met halflege borden met bitterballen en knakworstjes in bladerdeeg. De gevulde eieren zijn op.