Waar gaat je onderzoek over?
“Mijn onderzoek gaat over kinderen die zijn behandeld door het Mobiel Medisch Team (MMT). De meeste mensen kennen ons als de traumaheli, maar we behandelen niet alleen trauma’s en we gaan ook niet altijd met de helikopter naar een spoedgeval. Ons team bestaat uit een medisch specialist, meestal een anesthesioloog of traumachirurg, een gespecialiseerde verpleegkundige en een piloot. Wij kunnen snel ter plekke zijn en meteen specialistische zorg verlenen. Vooral bij ernstig zieke of gewonde kinderen kan het veel uitmaken of wij ingezet worden, dat heeft mijn onderzoek ook laten zien.”

Hoe kwam je op het idee om dit onderwerp in een promotietraject te onderzoeken?
“De combinatie van spoedzorg en kindergeneeskunde heeft altijd mijn interesse gehad. Ik werkte tijdens mijn studie als ambulancechauffeur en later als ambulanceverpleegkundige. Bij ernstige ongevallen kwam er een helikopter en dan stapte iemand in een rood pak uit die meer hulp kon bieden dan wij. Dat was meestal een anesthesioloog. Uiteindelijk ben ik zelf kinderanesthesioloog geworden en zit ik sinds 2011 bij het MMT. Daarnaast ben ik voorzitter van de Stichting Spoedeisende Hulp bij kinderen. Daar hadden we wat vragen zonder antwoorden. Bijvoorbeeld hoeveel kinderreanimaties er ieder jaar zijn in Nederland en of die reanimaties meer kans op slagen hadden als het MMT betrokken was.”
Hoe heb jij antwoorden gezocht op die vragen?
“In de landelijke traumaregistratie en de gemeentelijke basisregistratie heb ik gezocht naar data over de kinderen waar het MMT of de ambulance bij betrokken was. Ik wilde vooral weten hoe de zorg voor deze kinderen was buiten het ziekenhuis en of zij een betere kans hadden om te overleven als het MMT in actie kwam. Met die data onderzocht ik ook de kwaliteit van medische handelingen van ambulancepersoneel en MMT-leden. En met de resultaten konden we landelijke protocollen voor spoedzorg bij kinderen aanpassen.”
Wat zijn de belangrijkste aanpassingen die jouw onderzoek aanbeveelt?
“Het eerste is dat intubaties bij kinderen niet meer gedaan moeten worden door de ambulancehulpverlening, maar door het MMT. Specialisten behandelen veel vaker kinderen en doen veel meer intubaties dan de ambulance. Als je iets vaak doet, word je daar vanzelf beter in. Daarnaast moeten we bij reanimaties kinderen ter plekke behandelen met de hulp van het MMT in plaats van te proberen hen snel naar het ziekenhuis te krijgen. Met inzet van het MMT kunnen we per honderd gevallen tweeënhalf levens extra redden. Dat is de meerwaarde van het MMT.”
Is die inzet van een helikopter en team van specialisten ook betaalbaar?
“Wat is een kinderleven waard? Daar ga ik niet over en dat mag ik niet bepalen. Wat ik vooral geleerd heb in de spoedzorg, is dat kinderen een enorme veerkracht hebben. Soms denk je: wat gaat hier nog van worden? En dan staan ze een maand later aan je deur met een bedankbrief en chocolaatjes.”

Is dat ook waar het omslag van je proefschrift over gaat?
“De cover bestaat uit tekeningen van schoolkinderen die de reanimatie van hun schoolgenootje hebben meegemaakt. Wij waren er als MMT en hebben de patiënt toen met de helikopter naar het Sophia gebracht, omdat er te veel wegafsluitingen waren voor de ambulance. Dat had blijkbaar zo’n indruk achtergelaten op de kinderen van die school, dat ze daar tekeningen over hebben gemaakt. Normaal gesproken kun je zo’n heftige casus van je afzetten wanneer je de patiënt bij het ziekenhuis aflevert. Maar als iemand terugkomt naar je, dan komt het allemaal weer terug. Dus toen ik de envelop met tekeningen kreeg, heeft dat wel wat losgemaakt.”
Hoe vond je het om onderzoek te doen over je eigen werk?
“Ik wilde in het begin vooral vragen kunnen beantwoorden. Ik keek in de databases en zag de kinderen terug die ik zelf had behandeld. Ik vond het heel triest om te zien dat zij waren overleden. Dan zit je te turven, maar elk cijfertje is een kind met een broertje of zusje, een moeder en vader, opa, oma, een heel leven. Ik wilde weten waarom sommige kinderen het niet haalden.
“Het zijn eigenlijk de vanzelfsprekende vragen waar je als arts mee zit, waar je met onderzoek een beetje antwoord op kunt geven. Ik was toen al vijf jaar staflid en wilde niet stilzitten of in de koffiekamer wachten tussen procedures door, dus richtte ik me op onderzoek. Mijn vrouw was net gepromoveerd, ze is de eerste verpleegkundig specialist bij het Erasmus MC die is gepromoveerd. Toen ik haar vertelde dat ik een promotie interessant vond, zei ze dat ik daarvoor doorzettingsvermogen nodig zou hebben. Dat heb ik haar laten zien.”