Als een buitenaards wezen van een exoplaneet naar de Erasmus Universiteit zou komen, of naar willekeurig welke andere Nederlandse universiteit, en als die alien de compositie van de universiteit in termen van gender en etniciteit of ‘ras’ zou bezien, zou deze alien naar alle waarschijnlijkheid een van de volgende conclusies trekken. Een: deze ruimte is door een invasie van witte mannen bezet. Twee: het model dat de verspreiding van witte mannen door hoger onderwijsinstellingen het beste beschrijft, is dat van een plaag of epidemie.

Natuurlijk zouden wij aardlingen direct uitleggen aan onze vreemde vriend dat de ongelijke verdeling van mannen en vrouwen, van witte mensen en mensen van kleur, normaal is – ook al is het geen normaalverdeling in de statistische zin des woords! Er is niets om je zorgen over te maken, geen invasie of plaag aan de hand, dit is gewoon hoe wij dingen doen. Je moet weten, zouden we deze alien vertellen, het principe dat onze verdeling over instituties van kennis en macht organiseert, is wat wij kwaliteit noemen. Waarop de alien terecht zou kunnen antwoorden: “Aha, ik snap het. En wat is het principe dat de verdeling van jullie kwaliteit organiseert?”

Universiteit weigert overheidsgeld

Op dit moment heb ik niet het gevoel dat bestuurders op onze universiteit een goed antwoord op deze vraag hebben. Recent weigerde onze universiteit overheidsgeld voor de benoeming van vrouwen tot hoogleraar op de zogenoemde Westerdijk-leerstoelen.
De decaan van de Rotterdam School of Management, Steef van de Velde, had een klassiek patriarchale reflex en was er bepaald onbescheiden over: in een interview met Erasmus Magazine zei hij dat hij geen vrouwen had benoemd omdat hij ze wilde ‘beschermen’. Een benoeming op een Westerdijk-leerstoel zou namelijk als ‘stigmatiserend’ gezien worden, omdat mensen zouden denken “[dat] iemand niet op eigen kracht tot hoogleraar kon worden benoemd.”

Bovendien, stelde hij, was dit in het geheel geen kwestie van geld – de RSM heeft genoeg middelen en heeft geen extra geld nodig om vrouwen te kunnen benoemen. En tenslotte zei hij dat er genoeg talentvolle vrouwen in tenure tracks zaten, dus waarom een van hen een ‘douceurtje’ geven en anderen niet?

Intellectueel afgezonken milieu

Ik denk dat ik me soms een beetje een alien voel, als in ‘alienated’, vervreemd, als ik zie dat dit soort bullshit verteld wordt door een bestuurder op een universiteit. Hoe is het mogelijk dat dit door kan gaan voor redelijke argumenten? In wat voor intellectueel afgezonken milieu moet je zijn beland om dit normaal, zelfs rationeel te vinden? Hij ‘beschermt’ vrouwen tegen hun eigen carrière? Hij is decaan, en spreekt als decaan over stigmatisering, dat hij daarmee met de autoriteit van zijn bestuursfunctie omkleedt in plaats van bestrijdt?

Zouden vrouwen niet degenen moeten zijn die beslissen of ze behoefte hebben aan de ‘bescherming’ van de patriarch? En heeft bijvoorbeeld de realiteit van Scandinavische voorbeelden van quota zonder stigmatisering ook maar enige geldingskracht tegen deze retoriek? Sinds wanneer is een hoogleraarsbenoeming eigenlijk ‘een douceurtje’? Denkt hij werkelijk dat alle mannelijke hoogleraren ‘op eigen kracht’ hoogleraar geworden zijn zonder hulp van het feit dat al hun vrienden op de invloedrijke posities zaten? En als geld het probleem niet is, en hij wil niet slechts één iemand wat geld geven maar er zijn wel veel talentvolle mensen, waarom dan niet een hoop mensen wat geld geven?

Want, en dit is de bottom line hier, duidelijk is dat hij en zijn voorgangers gedurende decennia bakken met geld aan mannen gegeven hebben, en dat was kennelijk nooit een probleem? Het heette dan ook niet galant een ‘douceurtje’ maar, stel ik mij zo voor, ‘strategische investeringen’ op basis van ‘kwaliteit’. Maar ik maak uit het interview op dat de RSM-decaan een zware baan heeft, want, zoals hij zegt, “we zitten allemaal achter dezelfde vrouwen aan.” Heb je ooit iemand gezien die zo slecht was in vrouwen vinden? Maar serieus, ‘achter vrouwen aanzitten’ is hoe je er voor kiest te spreken over het beschamend lage aantal vrouwelijke benoemingen? Eén ding is in ieder geval duidelijk (en wie had gedacht dat we het nog eens zouden meemaken?): wat is er nodig om een universiteit overheidsgeld te laten weigeren? Oormerk het geld voor vrouwen!

Vervreemding van de universiteit

Dit soort redeneringen en retoriek is een affront op zoveel manieren, waaronder het niveau van intellectuele discussie dat we van een universiteit verwachten en zouden moeten eisen. Ik heb niet de intentie er tegenin te gaan met alle goede redenen waarom meer vrouwen benoemd zouden moeten worden. Ik denk niet dat het in het bijzonder mijn plek is om die zaak te beargumenteren, en ik denk ook dat die zaak al bij herhaling uitstekend beargumenteerd is. We kennen alle argumenten – althans wanneer we ons serieus in de wetenschap van ‘diversiteit’ verdiepen – maar ze verzinken in het moeras van de witte mannengedomineerde machtsblokken die universitaire faculteiten in dit land zijn.

Dus dit essay is geen pleidooi voor diversiteit. Het is eerder een pleidooi voor een universiteit, een universiteit die wellicht niet meer bestaat, en die nog waarschijnlijker nooit bestaan heeft. Dit is een persoonlijk verslag van vervreemding van de intellectuele belofte die de universiteit blijft maken, waarop ze parasitair blijft zijn, maar die ze altijd verraadt en nooit vervult. Een belofte van verlichting die altijd al een leugen was, maar nu dat de leugen in de mantel van de ‘excellence’ gekleed gaat, is de leugen een cynische toestemming van holheid geworden – even cynisch als zeggen dat je vrouwen ‘beschermt’ door ze systematisch uit te sluiten van posities van invloed en status.

De alien in mijn hypothetisch voorbeeld zou kunnen veronderstellen dat een invasie plaats had gevonden. En in zekere zin is het natuurlijk zo dat de invasie altijd al plaatsgevonden heeft. Wij bevinden ons in een toestand van bezetting. Daar serieus iets aan doen, is wat wel het ‘dekoloniseren van de universiteit’ genoemd wordt. Ik heb geen bijzondere inzichten toe te voegen aan diegenen die onderzoek doen naar die dekolonisatie of die haar praktiseren – ik denk alleen dat hij nog niet aan mijn universiteit begonnen is.

Laat ik een manier voorstellen om over de betekenis van de eenzijdigheid van onze benoemingen te denken. Als ik me vaak vervreemd voel van de universiteit – en als het onze bestuurders helpt dit te negeren door die vervreemding als frustratie af te doen, ga je gang – dan heeft dat denk ik iets te maken met het model van samenleven dat we belichamen.

Pure stupiditeit

De universiteit, als iedere andere context, is altijd ook een antwoord op de vraag hoe we samen moeten leven, hoe sociaal te zijn, hoe socialiteit als samen in de wereld zijn te componeren. En ik denk dat het simpelweg teleurstellend blijft dat dit – de huidige compositie van de universiteit – de modaliteit van socialiteit is die keer op keer gereproduceerd wordt. De beperkingen die ons hier houden, in die exclusieve, ongelijke, exploitatieve modaliteit van samenzijn, zijn een combinatie van pure stupiditeit, latente en manifeste misogynie en racisme, en een overweldigende omarming van witte mannelijke middelmatigheid.

Natuurlijk is dat niet het hele verhaal. Onze stupiditeit is geconditioneerd. Geconditioneerd door een verbeelding die beperkt is tot marktgebaseerde manieren van waarde in het leven vinden. Een verbeelding die de tenen kromt wanneer woorden verschijnen die niet uit marktvocabulaires afkomstig zijn, ook al was de universiteit niet zo heel lang geleden nog een plek waar zulke woorden, vreemde woorden, tenminste bestudeerd werden en tenminste betwist werden. Woorden als ‘dominantie’ en ‘onderdrukking’ (ook al is het wat we dagelijks ervaren maar liever in psychologiserende, individualiserende termen aan onszelf toeschrijven), ‘samen zijn’ (ook al is het alles wat we kunnen zijn), of zelfs ‘middelmatigheid’ (die zijn eigen naam liever niet hoort). Maar zo geconditioneerd zijn is niet een conditie; het is een beperking die afgedwongen is, maar waarover we controle zouden kunnen hebben.

Een vorm van bleekheid

Dus wat er ook gebeurt, laat duidelijk zijn dat onze ‘diversiteit’, ofwel de compositie van ons samen zijn, een keuze is. En de huidige universiteit brengt iets voort dat misschien het beste een vorm van bleekheid genoemd kan worden. Daarmee bedoel ik een uniformiteit en homogeniteit, een verlangen naar en expressie van een orde van er hetzelfde uitzien en op dezelfde manier werken, een orde van witheid en mannelijkheid, waarin ‘ik herken mij niet in het van de universiteit het geschetste beeld’ voor een argument doorgaat.

Bleekheid is natuurlijk een vorm van witheid, dat, voor alle duidelijkheid, niet betrekking heeft op de kleur wit, maar op de dominantie die toekomt aan diegenen die er toegang toe hebben. Maar de bleekheid waarop ik doel is ook een intellectuele bleekheid, een schraalheid of troosteloosheid, een achromatiek van het denken, dat een acrobatiek hoort te zijn. En het is een onderwerping aan neoliberale procedurele routines in de manieren waarop we werken, evenals een algehele waardering van middelmatigheid die verkocht wordt als ‘excellence’ – vergeet niet dat we, op zijn laatst wanneer we op de helft van de posities mannen benoemd hebben, uit de lagere regionen van intellect en creativiteit recruteren als we nog meer mannen benoemen.

Studenten zijn niet de schuld!

En wat een schraal beeld is het om diegenen te zien met een ticket voor inclusie! Wat is er gebeurd met dit verondersteld slimste deel van de bevolking als de orde ze zo gedisciplineerd heeft dat ze stilletjes in rijen naast elkaar achter hun computers zitten en papertjes tikken voor mensen precies zoals zij, geïndividueerd en gecompartimentaliseerd binnen wat zelfs ‘disciplines’ genoemd wordt, en die ze tot de dood verdedigen ook al babbelen ze over een imaginaire ruimte ‘tussen’ de disciplines (‘interdisciplinariteit’)?

Wat is er gebeurd als studenten (zij zijn hier niet de schuld van!) er niet aan denken om kritiek te leveren op het curriculum opgesteld door de orde van bleke gelijkheid?

Wat is er gebeurd wanneer technocratische prestatiematen die ‘evidence based’ zijn zich breed maken terwijl niemand ondertussen nog enig idee heeft wat een werkelijk onderzoekende atmosfeer zou zijn, wat intelligentie zou kunnen zijn als een vorm van socialiteit voorbij geïndividualiseerde IQ-scores, of hoe studie een gedeelde poging zou kunnen zijn een wereld te componeren die de bleke orde van zelfgenoegzaamheid ondermijnt – een orde waaraan we onszelf, maar vooral veel anderen, opofferen voor de nobele zaak van de productie van ‘kennis’?

Geld gebaseerd op de keuze van zeventienjarigen

En wat is er gebeurd met de universiteit als twee van de grootste en alleen daarom machtigste faculteiten – de twee die neoliberaal entrepreneurialisme als huisideologie hanteren – simpelweg wegkomen met een seksistische compositie van hun personeelsbestand, en wanneer dit alles gebeurt op grond van de pure irrationaliteit dat hun macht en geld gebaseerd is op de toevallige keuzes van zeventienjarigen die economie of bedrijfskunde zijn gaan studeren? Zijn we ook maar in staat om te vatten wat de universiteit zou kunnen of moeten zijn, als we niet arbitrair bestuurd zouden worden door de ongeïnformeerde keuzes van die zeventienjarigen?

Het is duidelijk dat mijn ideale universiteit nogal verschilt van de huidige werkelijkheid. Laat ik direct duidelijk maken dat ik niet voor een ‘ivoren toren’ pleit. Sterker, ik denk dat de ivoren toren-metafoor een uitermate retorisch instrument is. Het veronderstelt onterecht dat de universiteit niet een corporate institutie is, met zijn specifieke credentialiserende, ondernemende en ‘innovatieve’ functies binnen de bredere orde van kapitaal. En het veronderstelt zo’n beeld van een gesloten ivoren toren om vervolgens voor meer ‘openheid’ te pleiten (en wie kan daar tegen zijn?), ofwel voor een sterkere realisatie van het bedrijfsmatig karakter van de universiteit. Als er iets duidelijk is, is het dat de universiteit investeert in allianties met staatsmacht en corporate macht, waaronder criminele fossiele brandstoffen industrieën, en desinvesteert in diversiteit.

Dus als we blijven zien hoe diversiteit uiteindelijk fungeert als wat Sarah Ahmed een ‘nonperformatief’ noemt– iets dat ontworpen is om zijn gestelde doelen niet te realiseren – bestaat de enige weg vooruit uit een kritische reflectie op, en subversieve praktijk binnen, de universiteit als geheel. Het gaat er dus ook niet om de universiteit zoals ze nu is als een ‘op zich prima’ instelling te beschouwen, en simpelweg toegang ertoe te verzekeren voor een grotere hoeveelheid mensen, of voor mensen met verschillende genders en kleur. Het gaat er niet om dat anderen ook een deel van de taart krijgen, of te doen delen in de anderszins onveranderde bedrijfsmatige bleekheid die de universiteit van vandaag kenmerkt – ook al is het makkelijk voor mij dat te zeggen, dat weet ik. Het gaat er ook niet om dat de PR-praatjes over diversiteit nu eindelijk waar worden gemaakt. Veel fundamenteler gaat het erom hoe we leven, hoe we samen leven. Want uiteindelijk, wat we verder ook doen, is dat wat we op de campus doen: gedurende de dag brengen wij een specifieke manier van samen zijn in de praktijk, een selectieve, scheve en schrale vorm van intimiteit. Dus de vraag wie er mag zijn, is passend en urgent, en betreft ons allemaal.

Universiteit als schuilplaats (voor zichzelf)

In een briljant boek dat enkele jaren terug uitkwam, genaamd The Undercommons. Fugitive Planning & Black Study, beschrijven Stefano Harney en Fred Moten de universiteit als een schuilplaats: “het kan niet ontkend worden dat de universiteit een schuilplaats is, en het kan niet geaccepteerd worden dat de universiteit een plaats van verlichting is” (vertaling WS)
Iedereen die de normale orde van alledaagse bedrijfsmatige bleekheid met de ogen van een alien kan bezien, zal dit beamen. Hoewel natuurlijk de vraag is voor wie de universiteit een schuilplaats is, is ze dat ongetwijfeld nog steeds. Het lijkt er alleen op dat de universiteit, in toenemende mate, ook een schuilplaats voor zichzelf is.

Ook dat is Harney en Motens punt: de universiteit is altijd parasitair op de echte studie die onder het officiële plaats vindt, onder de bleke orde ervan. De universiteit kan niet bestaan zonder studie en intellectuele arbeid, zonder het informele en het werkelijk creatieve, zonder de modaliteiten van samen zijn in diversiteit die de universiteit tegelijk kapot maakt, zonder het onverwachte dat de universiteit alleen kan registreren in de commensurerende classificaties van ‘impact’ en ‘excellence’. Fuck die onzin, die pogingen ons samen leven te verbleken. Het lijkt soms onvermijdelijk dat er, na miljoenen jaren van evolutie en vervolgens enkele decennia van neoliberale promotie van leeghoofdigheid, mensen zijn die werkelijk geloven in die shit. Maar ‘impact’ en ‘excellence’, kunnen we nu concluderen (zoals velen eerder gedaan hebben), zijn de hedendaagse media waarmee we bleek en controleerbaar gemaakt worden. Georganiseerd, geordenend, normaal, homogeen en zelfgenoegzaam: iedereen excellent.

De vraag waar we nu voor staan is hoe we onze bleekheid bevechten, en wie of wat we de autoriteit toekennen om ons samenzijn te componeren.

Willem Schinkel is Hoogleraar Social Theory aan de Erasmus University Rotterdam en lid van de Jonge Akademie van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen

[1] Ahmed, S. 2012. On Being Included: Racism and Diversity in Institutional Life, Durham: Duke University Press
[2] Harney, S. & F. Moten 2013. The Undercommons. Fugitive Planning & Black Study, New York: Minor Compositions, p. 26

Lees 12 reacties