Nog geen week na de verkiezingen krijgt het hoger onderwijs een rapport om de tanden op stuk te bijten: Van afvinken naar aanvonken. Het rapport adviseert nieuwe prestatieafspraken, maar minder haastig en minder gericht op afvinken dan de vorige ronde.
Een commissie onder leiding van Wim van de Donk, commissaris van de Koning in Noord-Brabant en hoogleraar bestuurskunde in Tilburg, evalueerde de prestatieafspraken, die alle universiteiten en hogescholen in 2012 maakten met het ministerie. Wie zijn doelen niet haalde, zou een deel van zijn bekostiging verliezen. Dat is zes hogescholen overkomen.
De belangrijkste aanbevelingen op een rij:
- Gebruik de honderden miljoenen van het studievoorschot (de afgeschafte basisbeurs) voor een nieuw soort prestatiebekostiging in het hoger onderwijs: wie het goed doet, krijgt extra geld.
- Maak alleen ‘generieke’ afspraken met het hele hoger onderwijs (dus geen afzonderlijke prestatieafspraken meer met elke hogeschool en universiteit).
- Laat hogescholen en universiteiten zelf een plan maken na overleg met studenten, docenten en het werkveld.
- Laat een speciale permanente commissie over deze plannen oordelen.
- Schets een visie op het hoger onderwijs en onderzoek waarop onderwijsinstellingen hun plannen moeten baseren.
- Houd 7 procent van de huidige bekostiging apart (net als de afgelopen jaren gebeurde) en gebruik dat geld voor ‘missiebekostiging’: zo kun je voorkomen dat onderwijsinstellingen allemaal dezelfde ‘missie’ kiezen.
Te veel over de cijfers
“De prestatieafspraken van de afgelopen jaren moeten in een andere vorm doorontwikkeld worden”, zegt Van de Donk. Door de prestatieafspraken kwam het gesprek over de verbetering van het onderwijs op gang en dat is goed, meent de commissie. Maar het ging nog te veel over de cijfers. Het leek soms wel afvinken, zoals in de titel van het rapport staat.
“Het verhaal achter de cijfers is vaak complex”, legt Van de Donk uit. “Neem een accountantsopleiding waar werkgevers de studenten in hun laatste jaar al uit de collegebanken plukken. Die studenten gaan werken naast hun afstuderen en doen dus wat langer over hun scriptie. Als je alleen naar de cijfers kijkt, dan lijken al die studenten te traag te studeren terwijl er in feite niets aan de hand is.”
De grote vraag is niet hoe snel studenten hun diploma behalen, vinden Van de Donk en zijn commissieleden. “De vraag is hoe het stelsel zich ontwikkelt in een veranderende samenleving, economie en cultuur. Dáárop moet de financiering van het hoger onderwijs aansluiten.”
Laat studenten meepraten
‘Studenten zeggen: dat is ons geld, dus we willen erover meebeslissen. En dat is volkomen terecht.’
De prestatieafspraken zijn in 2012 nogal haastig ingevoerd, meent Van de Donk. “Studenten, medewerkers en docenten zijn niet of nauwelijks betrokken bij het maken van de afspraken. Je zult toch samen om tafel moeten: wat is onze opvatting, wat gaan we doen? Zeker nu het geld van de basisbeurs naar het hoger onderwijs gaat. Studenten zeggen: dat is ons geld, dus we willen erover meebeslissen. En dat is volkomen terecht.”
“Het experiment heeft ons geleerd dat je zulke overeenkomsten moet maken met het Umfeld, de stakeholders, en niet alleen tussen bestuurders van instellingen en het ministerie. Dan maken fysiotherapeuten echt andere afspraken dan historici van de late middeleeuwen.” Dergelijke afspraken kun je vervolgens niet langs dezelfde meetlat leggen, meent hij.
Perverse prikkels
Afspraken zonder financiële prikkel halen volgens de commissie niet genoeg uit. “Elk type bekostiging is een vorm van sturing, wat je ook doet, dus kun je maar beter intelligente keuzes maken”, aldus Van de Donk. “Daarom moeten we leren van het experiment en nu tot afspraken over kwaliteit komen met zo min mogelijk perverse prikkels.”
Dus moet er een commissie komen die eens in de vijf jaar de plannen van een onderwijsinstelling doorlicht: waar gaat het naartoe, praat deze hogeschool of universiteit met studenten, docenten en werkgevers over de koers? Wie een doordacht instellingsplan heeft, krijgt extra geld. Er moeten volgens de commissie-Van de Donk hooguit een paar algemene indicatoren komen. Het gaat er vooral om dat hogescholen en universiteiten zich aangemoedigd voelen om goede plannen te maken.
De goede dingen
‘Ze controleren of je de dingen goed doet. Maar wie kijkt eigenlijk of je de goede dingen doet?’
Maar waarom een extra commissie? Kunnen onderwijskeurmeester NVAO en de inspectie die plannen niet beoordelen? “Zij zijn er voor de basiskwaliteit”, antwoordt Van de Donk. “Ze controleren of je de dingen goed doet. Maar wie kijkt eigenlijk of je – en dat is net iets anders – de goede dingen doet?”
Hij geeft een voorbeeld. Een nieuwe opleiding moet de goedkeuring krijgen van een speciale commissie voordat ze van start mag. Deze ‘Commissie doelmatigheid hoger onderwijs’ kijkt of er wel behoefte aan is en of onderwijsinstellingen elkaars opleidingen niet nodeloos kopiëren. “Maar niemand vraagt een jaar of vijf, zes later hoe het ermee gaat. Dus kunnen opleidingen in theorie verpieteren met steeds minder studenten en weinig geld zonder dat iemand op stelselniveau de knoop doorhakt en zegt: laten we die opleidingen van meerdere onderwijsinstellingen samenvoegen tot één sterke opleiding.”
Onaanvaardbaar
Het moet gevolgen hebben als onderwijsbestuurders niet nadenken over de vraag waar hun studenten na afstuderen terechtkomen of als ze hun plannen niet met hun studenten en docenten bespreken. “Dat zou ik onaanvaardbaar vinden”, zegt Van de Donk. “Dat kan helemaal niet! We moeten die plannen op hun eigen merites beoordelen en daarnaast kijken of ze passen in de ontwikkeling van het hoger onderwijs als geheel.”
Maar wat heeft een student er aan als zijn onderwijsinstelling minder geld krijgt door een gebrek aan goede plannen? Dan is hij toch alleen maar verder van huis? Zijn opleiding is kennelijk matig en krijgt bovendien geen geld om zich te verbeteren.
Rode kaart
Dat ziet Van de Donk anders. “Ook de individuele student is gebaat bij een vitaal en goed functionerend stelsel van hoger onderwijs. De kwaliteit van de opleidingen zelf is gewoon geborgd door de NVAO en de Onderwijsinspectie: als die geen rode kaart trekken, is het onderwijs goed genoeg. Maar het wordt nog beter als je onderwijsinstellingen aanmoedigt om eigenwijs en interessant te zijn en mooie plannen te ontwikkelen.”
Sterker nog, als de commissie haar zin krijgt, zullen universiteiten en hogescholen straks wel moeten. Dan krijgen ze alleen extra geld als ze hun onderwijs, onderzoek en maatschappelijke impact in één groot samenhangend instellingsplan weten te vangen.