Folia Magazine en Erasmus Magazine zijn niet de eerste die geheel online gaan. Zo ging UK (afkorting van Universiteitskrant) van de Rijksuniversiteit Groningen hen al voor in 2013. Te voorzien valt dat binnen niet al te lange tijd álle universiteitsbladen nog slechts te lezen zijn op smartphone, laptop of pc.
De universiteitsbladen hebben een roemruchte geschiedenis. Folia ontstond al, onder de naam Folia Civitatis, in 1948. Maar de belangrijkste tijd was vanaf 1970, toen de WUB, de Wet Universitaire Bestuurshervorming, van kracht werd. Studenten en personeel aan universiteiten kregen bij die gelegenheid verregaande inspraak. De WUB kwam er dankzij de studentenrevoltes in Parijs, gevolgd door die in Nederlandse universiteitssteden.
Dit artikel verscheen eerder op het eigen weblog van Jelle Jeensma.
Van WUB naar MUB
De universiteitsbladen waren op dat moment nog universiteitskranten die kritisch het wel en wee aan de universitaire dorpspomp volgden. Schandaaltjes, onderzoeksgeld dat zijn bestemming niet kreeg, gedoe met een hoogleraar – dat soort dingen. De media pikten dit soort berichten gretig op. Daardoor stonden de Nederlandse universiteiten regelmatig in de schijnwerpers. De bestuurders, ‘regenten’, van de alma mater vonden dit natuurlijk niet leuk. Toch zagen ze geen kans om de universiteitskranten te muilkorven. En die ‘kranten’, die een wekelijkse frequentie hadden, hielden onverdroten vast aan hun rol als campuspitbull, zoals Volkskrant-journalist Henk Blanken dat ooit zo mooi omschreef.
De klad kwam erin toen de WUB in 1997 door de toenmalige minister van onderwijs Jo Ritzen (PvdA) de nek werd omgedraaid. De WUB werd vervangen door de MUB, Modernisering van de Universitaire Bestuursorganisatie. Personeel en studenten bestuurden niet langer mee, maar kregen ‘inspraak’. Dat stelde in de praktijk een stuk minder voor. Alleen op het punt van ‘instemmingsrecht’ konden studenten en personeel vanaf dat moment nog een vuist maken. De universitaire bestuurders waren er echter goed in om hen te paiseren, dat wil zeggen hun ontvlambare verontwaardiging over het beleid van het college van bestuur te temperen. Dat gebeurde bijvoorbeeld door vertegenwoordigers in de geledingen van studenten en personeel zo nu en dan voor chique etentjes uit te nodigen. Zo’n diner verbroederde enigszins.
Tot pulp vermalen
Ook de universiteitsbladen veranderden in het kielzog van de MUB. Van smoezelige kranten voor de hele academische gemeenschap veranderden ze in prachtig vormgegeven magazines. Die gingen zich voornamelijk op studenten richten. Voor het eerst op kamers, het eerste vriendje, de kroegen die populair zijn onder studenten – dat soort dingen. Inhoudelijke artikelen stonden, en staan, er zeker ook in, maar dan vaak volgens het principe van de sandwichformule: luchtige onderwerpen omgeven de zwaardere onderwerpen, zoals het verslag van een opzienbarend promotieonderzoek. Niets mis met zo’n aanpak, maar de grootste doelgroep, die van studenten, trapte er niet in. Die liet de magazines in de bakken (‘displays’) op de campus of in de binnenstad links liggen. Zeker nadat de rooster- en tentamengegevens er niet langer in stonden. Het aantal exemplaren dat na een week of veertien dagen nog in die bakken lag, verschilde niet zoveel van het aantal dat er als verse vis was in gelegd. Je zag alleen af en toe een enkele docent een nummertje pakken. Praktisch de hele oplage kon tot pulp worden vermalen. Lange tijd maalden de universitaire bestuurders hier niet om. Ze gingen er prat op dat ze een ‘onafhankelijk’ universiteitsblad financierden.
Ik heb het van nabij meegemaakt. In 1994 werd ik hoofdredacteur van de Rotterdamse universiteitskrant Quod Novum. Als redactie, bestaande uit een handvol vaste krachten en een aantal student-redacteuren, konden we – vóór de MUB! – schrijven waarover wij wilden. Ons werd niets in de weg gelegd. Het was zelfs zo dat ik wekelijks van collegevoorzitter Henk van der Molen, een beminnelijke man, te horen kreeg wat er volgens hem zoal speelde op de Rotterdamse campus. Gedurende de tijd dat ik voor Quod Novum werkte, heeft hij mij slechts één keer beschroomd gevraagd over een bepaald onderwerp tactvol te berichten. Ik was hooglijk verbaasd, want meer dan een bagatel leek het mij niet.
Fusie
Een en ander veranderde toen die prachtige universiteitskrant Quod Novum moest transformeren in het full color Erasmus Magazine. Dat was in 1997, het jaar waarin minister Ritzen de WUB afschafte en verving door de tandeloze MUB. Beslist geen toevallige samenloop van omstandigheden. Quod Novum werd een fusie tussen drie Rotterdamse universiteitsbladen: universiteitskrant Quod Novum, ‘Desiderius’ voor afgestudeerden en het personeelsbulletin ‘Erasmus Intern’. Het Rotterdams Dagblad schreef niet geheel ten onrechte dat Erasmus Magazine zo te zien meer thuis leek te horen ‘op een glazen koffietafel dan in een juten studententas’.
Ik begreep dat er geen weg terug was en heb geprobeerd om er toch vooral een inhoudelijk blad van te maken. Zo interviewde ik voor het eerste nummer toenmalig VVD-fractievoorzitter Frits Bolkestein. Die liet zich ontvallen dat Jo Ritzen, die in een volgend kabinet graag nog eens wilde aantreden in dit ambt, wat hem betreft maar beter naar een betrekking elders kon uitzien. De landelijke kranten plaatsten deze politieke uitspraak prompt op een van hun nieuwspagina’s. Een leuke binnenkomer voor Erasmus Magazine.
In Rotterdam had ik het als forenzende Amsterdammer naar mijn zin, het zijn voor mij belangrijk vormende jaren geweest, maar na drieënhalf jaar nam ik de kuierlatten en werd ik eindredacteur van de hoofdstedelijke universiteitskrant Folia.
Springplank
Folia stond bekend als de beste universitaire krant van het land. En dat was ie denk ik ook wel. Er stonden altijd veel inhoudelijke artikelen in over onderwijs en onderzoek. En de berichtgeving over het Amsterdamse universitaire wereldje rijmde vaak scherpte aan ironie. De eer hiervoor krijgt hoofdredacteur Sjaak Priester, die achttien jaar de scepter zwaaide over Folia en zijn stempel erop drukte. Sjaak had mij naar Folia gehaald en gaf mij gelegenheid om naast het eindredacteurschap artikelen te schrijven, zoals over de socioloog Max Weber en de econoom Arnold Heertje.
Folia was, net als de andere universiteitskranten, voor jonge academici met journalistieke ambities een springplank naar een mooie carrière. Om een paar voorbeelden te geven: Vrij Nederland-hoofdredacteur Ward Wijndelts maakte deel uit van de redactie in de tijd dat ik bij Folia werkte, maar ook NRC-journalist Arjen Fortuin, Volkskrant-journalist Maarten Keulemans en Trouw-journalist Mariken Smit. Voorts waren columnisten Paulien Cornelisse en Aaf Brandt Corstius destijds Folia-redacteur.
Van bestuurderskant aan de Universiteit van Amsterdam kreeg men op een gegeven moment het idee dat de universiteitskrant Folia een universiteitsblad moest worden. Een tijdschrift, beter gezegd. En zo geschiedde. Naar het voorbeeld van onder andere Erasmus Magazine verscheen Folia in een nieuw jasje, wekelijks full color op dikker papier. Mooi om te zien. Maar het gevolg was dat door deze facelift en de nieuwe redactionele formule het nieuws naar de achtergrond verdween.
Ook aan de Universiteit van Amsterdam ging een nieuwe wind waaien. Sjaak Priester moest het veld ruimen. Folia veranderde een paar jaar later in ‘Folia Magazine’ en fuseerde met Havana, de dorpspompkrant van de Hogeschool van Amsterdam. Dat bleek een slecht huwelijk, omdat studenten aan de universiteit nu eenmaal tot een andere bloedgroep behoren dan die aan de hogeschool. Van hogerhand werd gedacht dat ze wel een aantal interesses zouden delen: voor het eerst op kamers, het eerste vriendje, de kroegen die populair zijn onder studenten – dat soort dingen.
Bullebak
De bestuurders van universiteiten en hogescholen trokken na de invoering van de MUB de teugels strakker aan: al een aantal jaren voordat Sjaak Priester gedwongen werd op te stappen, moest een andere Amsterdamse hoofdredacteur, Wim Crezee, eraan geloven. Onder zijn verantwoordelijkheid verscheen in Havana een profiel van HvA-collegevoorzitter Simon Korteweg, met als kop ‘Een sympathieke bulldozer’. Crezee kreeg de toorn van Korteweg over zich heen en werd ontslagen. In het licht van het ironische en licht kritische artikel over deze ‘bulldozer’ – ikzelf zou hem eerder een onsympathieke bullebak noemen – was het een volstrekt overtrokken maatregel. Maar het tekende de nieuwe tijdgeest: wilde je als hoofdredacteur van een universiteitsblad je hachje redden, dan was het zaak als een koorddanser te balanceren op het slappe touw van het ‘universitaire belang’. Preciezer gezegd, je kon maar beter niet al te hard en niet al te vaak in de hand bijten die jou voerde.
De belangrijkste reden waarom universiteitsbestuurders de campuspitbull aan de ketting legde, lag in het gegeven dat universiteiten zich gingen profileren als bedrijf, met het gebruikelijke dieventaaltje over ‘outputfinanciering’ en ‘key performance indicators’. ‘Branding’, hoe je je als universiteit op de kaart zette, werd belangrijk. Alles ter meerdere eer en glorie van het aantrekken van zoveel mogelijk studenten. Het perverse was, en is nog steeds, dat de financiering van overheidswege daarop mede is gebaseerd. Het draait daardoor allereerst om kwantiteit en niet om kwaliteit. Het gedrag van de universitaire bestuurders is dus begrijpelijk. Maar niet vergeeflijk.
Kwaliteit boven kwantiteit
Blijft de vraag: is het een gemis dat de printuitgave van de academische luis verdwijnt? Nee, dat lijkt mij niet. Het is een uitgelezen kans om zich nu vooral op de nieuwsgaring over de alma mater te richten. Korte berichten, met links naar achtergrondverhalen of het digitale archief. Zo staat het iedereen van de universitaire gemeenschap vrij om te lezen wat ie wil. Studenten zijn zeer geïnteresseerd in berichtgeving over hun eigen faculteit of opleiding. Dat gaat ze immers zelf aan. Het liefst lezen ze dat nieuws op hun smartphone. Iets vergelijkbaars geldt voor de medewerkers van universiteiten, ook al lezen die vooral het nieuws vanaf hun pc. Die zijn onder andere nieuwsgierig naar artikelen over beleidsmatige interne zaken. Voor elk wat wils. Het gevolg is, verrassend genoeg, dat uitsluitend een site de universitaire gemeenschap, in al zijn diversiteit, veel beter bedient. Die sites zijn er al geruime tijd, complementair aan de printuitgaven. Maar met alleen een site ligt de focus helder op een en dezelfde nieuwsbron.
Weg met de koffietafelmagazines
Een site kan het nieuws voortdurend op de voet volgen. In een printuitgave gaat de dynamiek van het nieuws verloren; per slot van rekening ligt zo’n blad een of twee weken in de bakken. Terwijl na een halve dag al sprake is van oud nieuws. En de ditjes en datjes over het studentenleven, schitterend in beeld gebracht, zijn te suf om te lezen. Weg dus met die koffietafelmagazines! Temeer omdat het stopzetten van de printuitgave een behoorlijke besparing oplevert.
Het zou mooi zou zijn als universitaire bestuurders dit uitgespaarde geld toevoegen aan de jaarlijkse begroting van hun online universiteitsblad. De hoofdredacteur kan dit geld besteden aan wetenschapsjournalistiek. Het komt de kwaliteit en de continuïteit van de berichtgeving ten goede. En laat zo’n redactie niet al te zeer aan de leiband lopen. Een onafhankelijke interne criticaster hoort bij een instituut waar de geest van ‘toekomstige leiders’ wordt geslepen. Daarom is een universiteit géén bedrijf waarin het draait om corporate communicatie. Binnen de universitaire gemeenschap behoort een online universiteitskrant vrije informatie te verstrekken en geen versluierende voorlichting.