De Erasmus Universiteit loopt hopeloos achter voor gendergelijkheid. Zo zijn er veel minder vrouwen dan mannen hoogleraar en er is maar één vrouwelijke decaan, terwijl de EUR wil dat in 2025 een op de vier hoogleraren vrouw is. Maar er is hoop: Chief Diversity Officer Hanneke Takkenberg en programmamanager Diversiteit Daisy Boogaard presenteren een ambitieus plan om het gat te dichten, dat inmiddels is overgenomen door het College van Bestuur. EM zet daarom vijf belangrijke punten uit dat plan op een rij.
1) Diversiteit is niet alleen een morele plicht
Natuurlijk moeten vrouwen evenveel kans als mannen maken op een goede functie op de universiteit, daarover is weinig discussie. Maar het streven naar gelijkheid is niet alleen een morele plicht, het maakt de universiteit ook beter. Uit onderzoek van McKinsey blijkt bijvoorbeeld dat ‘gelijke’ teams beter presteren, meer innoveren, beter kunnen inspelen op de omgeving en betere financiële resultaten boeken.
2) Zonder ingrijpen wordt het niet beter
Ja, hier heeft EM al eerder over geschreven, maar het blijft ontluisterend hoe klein het percentage vrouwen in het hooglerarenkorps is. Dat speelt vooral bij de twee grootste faculteiten. RSM heeft (gemeten op 31 december 2015) één gewone vrouwelijke hoogleraar en nul bijzondere. En – het kan echt- ESE doet het nog slechter: nul gewone hoogleraren van het vrouwelijk geslacht en één bijzondere (ook per 31 december 2015). iBMG en ESHCC zijn de enige twee faculteiten die (nipt) boven het streefpercentage van 25 procent uitkomen: respectievelijk 28 en 26 procent.
Dit betekent dat de EUR van de Nederlandse universiteiten op de twaalfde plek staat. Zelfs universiteiten waar vooral mannelijke studenten rondlopen doen het beter. En als je denkt dat het wel goed komt omdat we al op de goede weg zijn: think again. Het aandeel vrouwelijke gewone hoogleraren (9 à 10 procent) is nog exact even groot als zes jaar geleden.
3) Groot verschil in inkomen
Het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren (LNVH) deed onderzoek naar het gemiddelde maandsalaris van vrouwelijke en mannelijke wetenschappers. Verrassing: vrouwen verdienen minder, gemiddeld zo’n 390 euro bruto op dezelfde leeftijd. Daarbij geldt dat het verschil groter wordt naarmate de functie hoger is. Ook krijgen vrouwen minder vaak een toelage. Hoewel de EUR heeft bijgedragen aan het onderzoek van het LNVH, ontbreken nog details. Takkenberg en Boogaard stellen daarom voor om eerst universiteitsbreed én op facultair niveau uit te zoeken hoe groot de verschillen precies zijn.
4) Er is niet één oorzaak
De EUR zit niet vol met vrouwenhaters. De oorzaak voor het aantal vrouwen in hoge posities is complex. Het plan onderscheidt drie soorten oorzaken: individueel, institutioneel en cultureel. Individuele oorzaken gaan over persoonlijke eigenschappen, motivatie en ambitie, deeltijdwerken en stereotypering. Institutioneel zijn er belemmeringen via de inrichting van een wetenschappelijke loopbaan en via de werving- en selectieprocedure. In de organisatiecultuur, als laatste, spelen normen en waarden een rol.
5) Keiharde interventies
Het nieuwe plan wil de drie soorten oorzaken allemaal aanpakken. De verantwoordelijkheid hiervoor vooral bij het (nu nog!) grotendeels mannelijke decanenkorps. Die te nemen maatregelen liegen er niet om. Minimaal 30 procent van de faculteitsbesturen of managementteams moet straks vrouw zijn, wat ook geldt voor de decanen zelf. Dit betekent dat er in elk geval twee mannelijke decanen – op termijn – het veld moeten ruimen voor een vrouw. Daarnaast moet er bij het selecteren van nieuw wetenschappelijk personeel niet alleen gekeken worden naar onderzoeksoutput, maar ook naar onderwijscarrière, kennisvalorisatie en verbindend vermogen. Als laatste moeten vrijgekomen posities voor hoogleraren voor 50 procent gevuld worden met vrouwelijk talent, zodat de EUR in 2025 op 25 procent zit.