Door Isabel Awad (ESHCC), Jess Bier (ESSB), Abdurrahman Erol (ESL), Daniela Garcia-Caro (ESL), Jeff Handmaker (ISS), Gabi Helfert (RSM), Marlon Kruizinga (ESL), Kay Mars (ESSB), Miriam Matthiessen (ESSB), Jasmin Seijbel (ESHCC), Zara Shariff (EUC), Irene van Oorschot (ESSB), Sjoerd van Tuinen (ESPhil), Federica Violi (ESL), Lise Zurné (ESHCC).
Als experts die de genocidale aanval op Gaza en de verhevigde militaire aanvallen en (illegale) verovering van land op de Westelijke Jordaanoever op de voet volgen, zijn wij blij dat onze universiteit de eerste in Nederland is die de internationale kritiek op Israëlische universiteiten serieus neemt. Zoals we inmiddels weten hebben Israëlische universiteiten zeer nauwe banden met de Israëlische staat en in het bijzonder met haar leger.
Aan deze universiteiten staat daarnaast de academische vrijheid sterk onder druk, zeker daar waar het gaat om het bekritiseren van Israëlische staatsideologie, discriminatoire apartheidspraktijken, en Israel’s militaire inzet. De kennis die wordt geproduceerd in velden van rechten, archeologie, urban studies, tot natuurlijk AI en tech wordt geïnstrumentaliseerd om Palestijnen te onderdrukken en te verdrijven van hun inheemse land.
Een zorgvuldige herafweging van onze banden met dergelijke universiteiten is dan ook zeer welkom, al blijft het de vraag of men in situaties van grote noodzaak en urgentie – zoals de huidige genocide – niet beter kan overgaan tot het onmiddellijk opzeggen van deze samenwerkingsverbanden.
Toch lazen we het eerste advies met grote verwondering. Simpel gezegd is het verwarrend om te lezen dat de commissie ook een heroverweging van onze banden met Palestijnse universiteiten aanbeveelt. Een dergelijke heroverweging was nooit onderdeel van de maatschappelijke roep om een boycot. Noch zijn onze banden met Palestijnse universiteiten een bedreiging voor onze waarden en zorg om mensenrechtenschendingen waar de medeplichtigheid van Israëlische universiteiten met tientallen jaren van bezetting en apartheid dat wel zijn.
Onze samenwerkingen met collegae in academische gemeenschappen die letterlijk en figuurlijk onder vuur liggen zijn bij uitstek een manier om een positieve impact te hebben, zoals onze relaties met Birzeit Universiteit (een universiteit op de Westelijke Jordaanoever die sinds 2002 al 23 keer gewelddadig is ingevallen door het Israëlisch leger, waaronder vorige week).
Dat de commissie aanbeveelt ook deze relaties te heroverwegen is nog vreemder omdat de commissie daarnaast stelt dat haar werk onze universitaire steun voor de wederopbouw van de universitaire infrastructuur in Gaza niet mag verhinderen. Deze onderwijs- en onderzoeksinfrastructuur is volledig vernietigd als gevolg van Israëlische bombardementen en aanvallen. Inmiddels spreken experts van de Verenigde Naties van een scholasticide die wordt gekenmerkt door ‘de systematische vernietiging van onderwijs door het arresteren, detineren, of doden van docenten, studenten en stafleden, en de destructie van onderwijsinfrastructuur.’
Impliciet lijkt de commissie dan ook nog steeds te denken dat het nodig is om de huidige situatie in both-sideism termen te beschouwen. Both-sideism is het veelal mainstream idee dat Israël en Palestina simpelweg twee gelijksoortige actoren zijn die verwikkeld zijn in een ‘conflict’ of zelfs ‘oorlog’. Maar dit begrip van de situatie strookt niet met historische en wetenschappelijke feiten en de internationaal geaccepteerde juridische consensus.
Deze zomer nog onderstreepte het Internationaal Gerechtshof wat experts in Midden-Oosten studies, geschiedkundigen, mensenrechtenorganisaties en juristen in internationaal recht al tientallen jaren stellen, namelijk dan de situatie er niet een is van een relatie tussen twee gelijke partijen, maar een relatie tussen een bezettende staat die op gewelddadige wijze Palestijnen onderdrukt, illegaal Gaza, de Westelijke Jordaanoever, en Oost Jeruzalem bezet, en een bewind voert van systematische discriminatie.
In deze context is het zorgwekkend dat er in de commissie inmiddels geen expertise in internationaal recht meer aanwezig is na een plotselinge wijziging van haar samenstelling. Als leden van deze academische gemeenschap verwachten we echter dat de commissie ter beoordeling van sensitieve samenwerkingen de wetenschappelijke werkelijkheid en juridische consensus recht doet – zowel in haar werkzaamheden, haar beslissingen, als haar messaging.