Het boek De Keien gaat over Rotterdamse studenten die in verzet komen tegen de Duitse bezetter. Naast verhalen over de studenten zelf bevat het boek veel inzichten over de Hoogeschool waaraan zij studeerden. Aan de Hoogeschool had het handelsleven veel macht. Dat handelsleven probeerde tijdens de oorlog de handel zoveel mogelijk als normaal te laten draaien, en de Hoogeschool ook.
Pragmatisch
Leeman concludeert dat het bestuur van de school erg ver ging in die pragmatische houding. “Aan de Hoogeschool, meer dan aan veel andere academische instellingen, werd verzet tegen de Duitsers tegengewerkt en de bezetting genormaliseerd”, schrijft de auteur. Zo werden Joodse hoogleraren op eigen initiatief ontslagen en werd protest hiertegen in overleg met de Duitse bezetter in de kiem gesmoord. “De politiek neutraal verklaarde Hoogeschool, die tegen ideologie was en NSB’ers weerde, gaf door zijn medewerking aan de bezetting wel ruim baan aan controversiële handelsbelangen.”
Die belangen lagen bij het Rotterdamse zakenleven, dat nauw verbonden was met de Hoogeschool. De Rotterdamse ondernemer Karel van der Mandele, medeoprichter en bestuurder van de Hoogeschool, maakte de school ten dele een verlengstuk van de economische reorganisatie onder Duits gezag, die de Nederlandse op de Duitse economie moest aansluiten, stelt de auteur. “Onder leiding van de voormalige liberaal Van der Mandele beoogde de Hoogeschool studenten op te leiden voor de nieuwe geleide economie onder Duits bewind.”
De pragmatische houding van de handelslieden richtte zich op een nieuw economisch systeem onder Duitse leiding, waarin zij zoveel mogelijk een rol voor zichzelf probeerden te bewaren. “De nationaalsocialistische ideologie werd daarin als bijverschijnsel van de bezetting gezien, in plaats van als serieuze bedreiging. Deze onderschatting van ideologische overwegingen maakte de Hoogeschool uiteindelijk echter tot een speelbal van de nazi’s.”
Angst voor liquidatie van bezit
Het particuliere bezit van de school speelde volgens Leeman ook een grote rol. De Hoogeschool werd namelijk in 1913 als de ‘Nederlandsche Handels-Hoogeschool’ opgericht door Rotterdamse ondernemers, die daarvoor eigen kapitaal gebruikten. In het boek stelt Leeman dat ‘de angst voor confiscatie van de Hoogeschool en zijn bezittingen telkens weer leidend [was], bijvoorbeeld op het moment dat de school in 1943 het gemeenschappelijke protesterende front van particuliere academische instellingen verbrak’.
Dat gemeenschappelijke protest richtte zich tegen een loyaliteitsverklaring waarin stond dat studenten niet tegen de Duitsers in verzet zouden komen en een jaar in Duitsland gingen werken. De instellingen hadden afgesproken de verklaring niet ter ondertekening aan de studenten voor te leggen of anders uit protest de deuren te sluiten, maar uit angst voor opheffing van de school en liquidatie van het kapitaal besloot het bestuur de verklaring toch aan studenten op te sturen. De Hoogeschool bleef de hele oorlog open.
Leeman verbaast zich dat er na de oorlog zo weinig kritisch naar de besturen van de Hoogeschool is gekeken. Ze stelt dat Van der Mandele heeft bijgedragen aan de mythe dat de Hoogeschool na de loyaliteitskwestie in 1943 zijn deuren sloot en dat het sluiten een doordacht proces uit morele overwegingen was. Volgens Leeman gebeurde dat uiteindelijk niet en bleef de school open voor een klein aantal (nsb-)studenten. “Wat opvalt is de mate waarin de Hoogeschool, zonder noemenswaardige tegenspraak van studenten, erin slaagde om tot op heden de mythe in stand te houden van de neutrale instelling die na de loyaliteitsverklaring verontwaardigd haar deuren sloot.”
Ook toen na de oorlog Nederlandse instellingen werden gezuiverd, waarbij mensen die te veel met de Duitsers hadden meegewerkt uit hun functies werden gezet en geweerd, kwamen de kopstukken van de Hoogeschool er goed van af. “Nog afgezien van de vraag hoe verdedigbaar het Hoogeschoolbeleid was, kwam het neutrale, pragmatische en realistische argument ongeschonden de zuivering en kritiek door.” Op een verzetshouding werd in 1945 zelfs regelmatig neergekeken. De auteur is gedurende het boek vooral kritisch op het feit dat Van der Mandele na de oorlog op een voetstuk is geplaatst – op campus Woudestein is bijvoorbeeld het prominente plein voor de Aula naar hem vernoemd –, terwijl kritiek, onder andere uit verzetskringen, er in 1945 degelijk al was.
Reactie universiteit
In een reactie op de bevindingen in het boek laat een persvoorlichter van de universiteit weten: “Er zijn in de loop der jaren verschillende publicaties en onderzoeken over de NEH en EUR verschenen waarin aspecten van die periode aan de orde komen. Daarbij is de rol van bestuurders continu aan nieuwe perspectieven onderhevig; niet alleen aan de EUR, maar in de samenleving in het algemeen.”
Vanuit de universiteit wordt nu verder nagedacht over de conclusies in De Keien. “Het College van Bestuur is in overleg met de decaan en vakgroep Geschiedenis van ESHCC hoe deze vragen het beste kunnen worden beantwoord met de expertise op dit gebied binnen de EUR.” Als blijkt dat er niet genoeg kennis over dit onderwerp is, zal de universiteit eventueel aanvullend onderzoek laten doen.
De universiteit kijkt daarvoor onder andere naar een proefschrift over Van der Mandele, dat in 2025 moet verschijnen. “Hierin zal goed en kritisch gekeken worden naar zijn leven. De Tweede Wereldoorlog en wederopbouwperiode krijgen daarin veel aandacht.” Het wordt aan de Erasmus School of History, Culture and Communication geschreven door Matthijs Dicke. “We gaan ervanuit dat hij alles kritisch bekijkt zodat we met een afgewogen oordeel kunnen komen. Tot die tijd kunnen we daar niet meer over zeggen.”
Achteraf is het makkelijk oordelen met war goed of fout was. Mensen probeerde te overleven in een moeilijke situatie. Wij weten de uitkomst van de oorlog maar de mensen in die tijd moesten ook rekening houden met het feit dat de Duitse bezetting permanent kon zijn. Ik vraag me ook af of de auteur ook alle mogelijk bronnen heeft geraadpleegt. Ik las ergens dat de rector van de Hoogeschool destijds door de Duitsers ontslagen is.
Beste Bob,
Je schrijft ‘achteraf is het makkelijk oordelen’. Heb je de Keien wel gelezen? Merel baseert zich geheel op dagboekaantekeningen en archieven, waaruit blijkt dat er juist al t.t.v. WO II ernstige vraagtekens werden gezet bij de samenwerking met de Duitsers. Besef wel: Nederland was in oorlog met de Duitsers, gijzelaars werden willekeurig opgepakt en gefusilleerd etc. etc. Van mijn vader (1917) hoorde ik dat hij geen enkele vriend had die er zo over dacht als jij: op collaborateurs werd alom neergekeken evenals op degenen die naar Duitsland vertrokken in het kader van de Arbeitseinsatz.
Zie ook de reactie van Nicoline Maarschalk Meijer op een gelijksoortige reactie als de jouwe op Facebook. Het begint zo:
“Zo kun je alles bagatelliseren. Het gaat in dit boek niet om gewone burgers die hun (toen veel grotere) gezinnen te eten moesten geven en zich koest hielden tegenover de autocratische heerschappij van bevoorrechten (hoge ambtenaren, bankiers, fabrieksdirecteuren, of anderen die hun personeel een zak zoetigheid gaven met Kerst om ze de rest van het jaar weer te kunnen kleineren), het gaat hier om het handjevol mensen dat zich geen zorgen hoefde te maken om zijn (want mannen) maatschappelijke positie of verworven fortuin. Het gaat om mensen die werkelijk konden kiezen: gaan we (letterlijk) over lijken om nog wat meer macht en middelen bijeen te graaien?” Lees vooral haar hele commentaar.
Ik kan de waarachtigheid van deze claims niet beoordelen, maar de vergelijking met het gedrag van boegbeelden zoals Rudolph Cleveringa of Ben Telders van de Universiteit Leiden dringt zich aan mijn geestesoog op. De laatsten worden gelukkig nog elk jaar herdacht onder de alumni van deze universiteit.
@Aadje,
Het boek is dus gebaseerd op tijdgenoten die oordeelde over de top van de Hoogeschool. Zijn er ook bronnen gebruikt van de deze mensen zelf?
Reageren niet meer mogelijk.