In één oogopslag is het duidelijk dat zij dood is.

Het ontvangstcomité wordt voorgezeten door haar zoon. Hij heeft een bonte trui aan, en dezelfde blauwe ogen als zijn moeder, alleen trillend, betraand, helder, levend. De condoleances gaan uit naar de aanwezigen in de woonkamer, het zijn er een stuk of zeven. Vanuit een achterkamer klinkt geroezemoes. Er staan plakken cake, appeltaart, bussen slagroom en mokken koffie op een salontafeltje. De sfeer is ontspannen, en toch, door de bedachtzaamheid waarmee men beweegt, door de gedempte toon van het gemompel, ingetogen.

Met de forensisch arts treed ik binnen in dit domein van intimi die net getuige zijn geweest van de laatste momenten van de dode vrouw. Niet eerder zag ik een overledene, en al helemaal geen geëuthanaseerde. Toch schrik ik niet van het lijk, maar schipper ik met mijn emotie ergens tussen ontroerd en verbaasd en bevreemd en ontwapend over de hoeveelheid mensen die zich hebben verzameld rondom deze vrouw, die een uur geleden nog het bloed in haar lichaam voelde pompen, ademde, ideeën had, deze vrouw die het portaal der dood is ingestapt; over hoe die mensen de gebeurtenis nabespreken, herinneringen ophalen, zich verwonderen over leven en dood, elkaar een hand op de schouder leggen, in het bijzijn van haar lichaam, gelaten, verdrietig of berustend.

We excuseren ons naar een afzijdige eetkamer, waar we plaatsnemen aan een ronde, houten eettafel om de overlijdenspapieren te ondertekenen. Op de tafel is een katoenen doek in gebroken wit met bloemetjesmotief uitgespannen, die sobertjes kleurt bij het zachte beige van de muren. In een van de hoeken staat een oud, houten opstapje, aan de muur voor mij hangt een grote spiegel. Ik waan mij in een stilleven van Vermeer: alles voelt statisch en oud, gevangen in het moment, en toch levend, bewegelijk. Wanneer ik mijzelf aankijk in de spiegel, let ik op het aanspannen van mijn vingerpezen, mijn rustig op- en neergaande borst, mijn rode wangen. Ik beweeg heel consciëntieus en langzaam. Nadrukkelijk ruik ik aan het hout, luister ik naar het geluid van de pen, het geroezemoes op de achtergrond.

Op een gegeven moment trekt de arts mij uit mijn oefening. De papieren zijn nagegaan en ondertekend, we gaan.

Terug in de woonkamer werp ik nog een blik op de vrouw. Voor een moment imponeert haar witte handdoek als een aureool, en haar laken als een groot gewaad. Ik verwacht zelfs nog dat ze een teug adem neemt.

Wanneer ze dat niet doet zie ik het doek weer als doek, het laken als laken, haar zielloze lichaam, en ik voel mij ontspannen, ingetogen en berustend. De tijd stroomt weer.

Iedereen wordt sterkte toegewenst. Iemand hoor ik nog opperen dat zij een rotsvast geloof had, voordat ik de voordeur achter mij dichttrek.

Dino Gacevic column3-Levien.Pauline

Lees meer

Ontlading

Het huisartsenvak is zo slecht nog niet, beseft Dino Gačević op de fiets naar huis na…

Lees één reactie