Het is half zeven ’s avonds en ik kijk uit het ziekenhuisraam. Ik heb een lange dag achter de rug, zo’n dag met veel ernstig zieke patiënten, en waarop niks goed lijkt te kunnen gaan. Buiten is het donker, de winterse horizon slikt de zon vroeg op. Ik weet dat er een parkeerplaats is, nu grotendeels leeg, en daarachter rijen aan hoge, lelijke flats, maar ik kan de details niet meer goed van elkaar onderscheiden. Ik zie plakkaten aan kleur: grijs, zwart, donkerblauw. Lampen van lantaarns en voertuigen fonkelen als sterren. Als ik een beetje loens, kan ik het kleurig weefsel van het universum zien.
Wat is de zin van het leven? Waarom ben ik in het ziekenhuis gaan werken? Maar echt. Wij verlengen mensenlevens, redden ze bij wijlen. Zonder medische hulp zouden zij sterven, of heftiger lijden. Maar ja, hè. Vroeger, echt vroeger, zou je iemand dan kunnen aanraden om te kauwen op een wilgenbast, maar verder kon je weinig doen. Sterven was een meer nadrukkelijk onderdeel van leven. Pijn lijden werd zelfs zinnig geacht door asceten. Daar hadden ze zo hun redenen voor.
Waarom verlenen wij zorg, ten koste van bergen plastic en bakken geld? Vooral als patiënten vervolgens de kroketten en shag niet kunnen laten liggen? Is geld niet beter gespendeerd aan het onderwijs? Aan het bevorderen van de levensstandaard? Aan democratie, aan rechtvaardigheid? Wat doen die ouderen, die met hun intensieve terminale zorg ons het meeste geld kosten, anders dan in het verpleeghuis verder uitdrogen? Kunnen wij patiënten niet leren zich te berusten in het sterven, om weer bij God te kunnen zijn of anders, als zij dat verkiezen, in de eeuwige leegte te dolen?
Ascese heeft mij overigens altijd wel gecharmeerd. Ik zou wel een asceet willen worden, maar ik weet niet zo snel een grot te vinden om in te herbergen. Ook weet ik dat asceten vaak handelen vanuit een zekere perversie. In de beteugeling van hun eigen begeerten vinden zij wrok jegens anderen, die dat niet doen. Neem ayatollah Khamenei, die het geen probleem vindt zijn eigen bevolking uit te moorden, omdat zij niet volgens zijn strenge overtuigingen willen leven. Goede, lieve, dappere mensen. Wat een idioot.
Zelfs Jezus was geen asceet, in de zin van zelfkastijding. Die dronk er wat op los, dat is juist het mooie. Ik moet opeens denken aan l’abbé Agathon van componist Arvo Pärt. Het is een koraal stuk, gebaseerd op een oud Christelijk verhaal. Een engel, verkleed als een melaatse, vraagt aan Agathon hem te dragen en hem eten te geven. Nadat hij dit zonder weerwoord doet, openbaart de engel zich aan Agathon en geeft hem de zegening van Jezus. Agathon is zo’n zeldzaam voorbeeld van een goede asceet, maar, mede omdat agathon Grieks is voor ‘goed’, ben ik geneigd het verhaal als een allegorie te zien. Wel mooi, maar ook wel nep.
De gedachtestroom maakt mij weemoedig, maar ook rustig. Ik stap het ziekenhuis uit, de kosmos in. Gekoptelefoond raak ik verdwaald in de muziek van Pärt, en verklaar mijn eerdere gedachtes onbenullig, onsamenhangend en verwerpelijk, wanneer er een lepreus cherubijntje uit de hemel verschijnt, op mijn schouder landt en mij toefluistert: “Par charité, porte-moi là-bas.” Tuurlijk, lieverd, zonder twijfel.
Jezus heeft 40 dagen lang in een woestijn verbleven zonder eten en drinken. Waar kun je vinden dat Jezus er wat op los dronk? Waar kun je vinden dat Jezus een perversie had tegen anderen? Waarom zou Agathon een ‘goede asceet’ zijn en Jezus niet?
En heeft een patiënt te kiezen waar hij of zij straks is na dit leven?
Reageren niet meer mogelijk.