Hoe voelt het om de Spinozapremie te winnen?
“Een enorme eer. Het is een heel raar gevoel, ongrijpbaar, vooral ook omdat ik het nog aan niemand heb mogen vertellen. Het was een totale verrassing voor me. Maar bovenal zie ik het als een prachtige erkenning van mijn vakgebied, humanitaire studies, dat het door deze toekenning gezien wordt als een volwaardig vakgebied.”
Humanitaire studies bestond eigenlijk nog niet in de jaren negentig. De vraag hoe mensen zich in een samenleving in crisis redden, daar werd eigenlijk geen onderzoek naar gedaan. Hilhorst was een van de eersten die daar eind jaren negentig mee begon. Dat was eerst vooral rampenstudies, later breidde zich dat uit.
Thea Hilhorst werd in 1961 geboren in Voorburg. Haar wetenschappelijke carrière begon in 1998 als universitair docent Rampenstudies aan de Wageningen Universiteit. Twee jaar later rondde ze haar promotie af, een veldonderzoek naar de praktijk van non-gouvernementele organisaties (ngo’s) in de Filipijnen. Ze stond aan de wieg van de International Humanitarian Studies Association (IHSA) op, een internationale vereniging voor onderzoekers op het gebied van humanitaire studies. In 2016 verhuisde ze naar het International Institute of Social Studies (een instituut van de Erasmus Universiteit in Den Haag). In de jaren daarna haalde ze onder andere een ERC Advanced Grant binnen voor onderzoek naar hulp aan gemeenschappen in crisis, werd ze benoemd tot lid van de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen en haalde ze nog een beurs binnen bij de NWO voor onderzoek naar sekswerk in humanitaire crises. Aan de Spinozapremie is een geldbedrag van 2,5 miljoen euro verbonden, wat Hilhorst wil gebruiken om haar vakgebied verder te versterken.
Als er nog nauwelijks onderzoek naar werd gedaan, hoe kwam Humanitaire studies dan op uw pad?
“Ik studeerde in de jaren tachtig Ontwikkelingssociologie in Wageningen. Tijdens mijn studie deed ik onderzoek naar ongelukken in mijnen. Dat kunnen ook enorme crises zijn voor een gemeenschap rondom zo’n mijn.
“Eigenlijk ben ik een laatbloeier, ik promoveerde pas toen ik 39 was, met een proefschrift over het functioneren van ngo’s in de Filipijnen. Precies op dat moment was er bij rampenstudies in Wageningen, waar Georg Frerks net benoemd was als hoogleraar rampenstudies, een vacature voor een ‘halve’ docent. Eerlijk gezegd denk ik dat ik er tegenwoordig niet meer voor in aanmerking zou komen met mijn cv van toen, maar ik was een van de weinigen die onderzoek had gedaan op dit terrein. Dus kreeg ik de baan. Onze onderzoeksgroep begon met slechts 0,7 fte. Vervolgens haalden we heel succesvol beurzen binnen, ook bij maatschappelijke organisaties zoals Artsen Zonder Grenzen. Toen ik in 2015 wegging uit Wageningen, waren we gegroeid tot dertig mensen.”
Een belangrijk inzicht uit uw onderzoek noemt u de normaliteit van een crisis. Wat bedoelt u daarmee?
“Er bestond in de jaren negentig een beeld van oorlog dat mensen na het eerste geloste schot hun land ontvluchten en alles dan tot stilstand komt. Nu weten we dat mensen dat niet doen, maar dat was toen een nieuw inzicht. Onderwijs gaat vaak gewoon door, mensen blijven gewassen zaaien en vluchten pas als de oogst binnen is.
“Een ander nieuw inzicht was dat ngo’s soms eerder kwaad doen dan goed. Natuurlijk moet ik daar altijd bij zeggen dat ik maar een klein radertje in het geheel ben, vooral Amerikaanse collega’s hebben heel veel bijgedragen aan dit inzicht, zoals Mary Anderson met het boek Do no harm uit 1999.
Kunt u een voorbeeld van zo’n schadelijke situatie noemen?
“Ngo’s delen soms gedurende langere tijd voedsel uit in een bepaald gebied. Dat kan de voedselmarkt structureel verstoren. Daarom zeiden veel wetenschappers, waaronder ik, dat je soms beter geld kan geven dan voedsel. Dan stimuleer je de lokale markten juist. Dat geld geven beter werkt, werd ook ondersteund door allerlei onderzoek, maar dat bleef lang taboe. Na tien, vijftien jaar kwamen er eindelijk wat experimentjes, maar dan hoorden we toch weer die paternalistische geluiden vanuit de ngo’s: kunnen die mensen wel met geld omgaan? Terwijl de mensen natuurlijk voor de crisis ook gewoon hun hele leven met geld te maken hadden en zich daarmee prima redden.”
Een andere belangrijke bijdrage is dat u aandacht vroeg voor veilig onderzoek doen in gevaarlijke regio’s. Dat heeft u onder andere gedaan door een handleiding samen te stellen. Waarom was dat nodig?
“Het is echt een schrikbeeld dat een van je promovendi iets overkomt, dus je wilt ze goed voorbereiden als je ze naar een gevaarlijk land stuurt. Die handleiding is ontstaan door allerlei informatie bij elkaar te zoeken, zoals hoe je je verzekert. Maar een document vond ik onvoldoende, je moet dat koppelen aan trainingen. Nog altijd geef ik die twee keer per jaar, samen met mijn collega Rodrigo Mena.”

Tegen welke risico’s bent u zelf in uw veldwerk aangelopen?
“Het grappige is dat ik eigenlijk helemaal niet zo geschikt ben voor het veldwerk in risicogebieden, ik ben het prototype verstrooide professor. Zo stond ik eens met mijn gezin in Sri Lanka, waar ik voor werk en vakantie was, kleren te passen in een winkel, toen mijn man zei dat we snel moesten gaan. Bleken er allemaal agressieve types met wapens door de straat te lopen. Ik had niets in de gaten. Het voordeel daarvan is weer wel dat ik niet snel in paniek raak. Want dat zeg ik altijd tegen mijn medewerkers: neem nooit beslissingen als je in paniek bent. Laat die beslissingen dan aan een ander over. En reis nooit alleen.
“Waar niet iedereen meteen aan denkt, is dat het niet alleen om je eigen veiligheid gaat. Maar ook over die van je collega’s, of de deelnemers aan je onderzoek. Zorgen dat zij kunnen praten zonder dat dat repercussies heeft. Dat als je aangehouden wordt bij de grens, je niet een usb-stick in je zak hebt zitten met al je data erop. Nou denken de meeste onderzoekers daar nog wel aan, maar dan nemen ze ondertussen wel gewoon foto’s met hun telefoon. Dus dan staat al je data veilig versleuteld in de cloud, maar geef je toch nog alles weg met die onbeveiligde foto’s. Dat kan in sommige landen echt consequenties hebben voor de mensen op die foto’s.”
Hebt u zelf weleens zo’n inschattingsfout gemaakt?
“Een klein voorbeeld is dat ik met iemand een onderzoek deed, een collega van een vakbond in Namibië. We moesten overnachten, en we konden kiezen tussen een plek aan het meer of ergens verder in het binnenland. Toen koos ik natuurlijk op z’n Hollands meteen dat mooie plekje aan het meer, maar mijn collega wees me op het gevaar van malariamuggen bij het meer. Toen flapte ik er ook nog uit: ‘Maar ik heb wel m’n malariaprofylaxe’, er niet aan denkend dat hij dat niet had. Dat was even zo’n moment waarop je denkt, oeps, dat was wel heel onnadenkend. We hebben niet bij het meer geslapen.”
Aan de Spinozapremie is een geldbedrag van 2,5 miljoen euro gekoppeld. Twee jaar geleden kreeg u ook een Europese beurs, een ERC Advanced Grant van 2,5 miljoen euro, hoe gaat u dat combineren?
Lacht: “Ja, ik wilde juist net met pensioen! Haha, nee hoor. Die ERC grant is echt voor onderzoek, terwijl ik de Spinozapremie vooral zie als uitnodiging om het vakgebied te versterken.”
Wat houdt dat onderzoek met de ERC-beurs in?
“Er zijn de laatste jaren heel veel veranderingen geweest in omgang met crises. De rol van autoriteiten, gemeenschappen, internationale hulp, dat samenspel is heel erg veranderd. Die trends proberen wij in kaart te brengen door in drie landen de diepte in te gaan. Ethiopië, waar ook nu weer oorlog is maar eigenlijk al sinds jaren tachtig altijd wel iets aan de hand is. Congo, daar is sinds 1994 een geschiedenis van oorlog, vrede, dan weer geen vrede, een beetje meer vrede maar toch ook weer wat oorlog. En Colombia, waar het ietsje beter gaat, maar heel lang een intern conflict was met de FARC en waar ook heel veel mensen uit Venezuela naartoe zijn getrokken. Het vierde onderwerp is de klimaatvluchteling. Dat is best wel een bekend woord geworden, maar wat is het nou precies en hoe ga je om met klimaatvluchtelingen? Is het zo dat er zoveel mensen op de vlucht moeten vanwege het klimaat? Hoe gaan overheden daar mee om?”
Kunt u daar een voorbeeld van noemen?
“Een van mijn promovendi, Mausumi Chetia, doet onderzoek naar rivieren in India. Daar heb je rivieren die heel snel eroderen. Dat gaat soms wel met een meter rivierbedding per jaar. Door klimaatverandering kan dat steeds grotere vormen aannemen, en dat kan ertoe leiden dat hele dorpen uiteindelijk weggeslagen worden. Bij een aardbeving of een overstroming zie je dat mensen tijdelijk verdreven zijn, en dan gaan ze later weer terug. Maar wat betekent het als je dorp helemaal weg is? Dan ben je dus permanent ontheemd. Dat is een hele andere situatie. Hebben ze recht op bescherming van de overheid, vallen ze onder het rampenbeleid of niet? Dat is een onderwerp dat steeds belangrijker wordt.”
En hoe wilt u het geld van de Spinozapremie inzetten?
“Op de Erasmus Universiteit zijn heel veel mensen die met deelonderwerpen uit het vakgebied bekend zijn, maar heel weinig mensen in het hart van het vakgebied aan het werk. Er is veel belangstelling van studenten en van de buitenwereld, maar wij moeten heel vaak nee verkopen, want zoveel studenten kunnen we niet aan. Dat wil ik heel graag structureel uitbreiden. Met zo’n premie van 2,5 miljoen euro kom je op zich niet zo ver: je kunt er een aantal docenten voor aanstellen, en dan is na vier jaar het geld op. Maar als je het kunt gebruiken als vliegwiel om het vakgebied blijvend te versterken, dat zou ik heel mooi vinden. Hoe dat moet, daar ga ik vanaf vrijdag met mensen over praten.”
Wat zijn uw eigen ambities voor de komende jaren?
“Ik wil graag nog meer experimenteren met innovatieve samenwerkingsverbanden, waarbij mensen in crisislanden zelf betrokken worden bij onderzoek en het zoeken van oplossingen. Waar ik heel enthousiast over ben, zijn de ‘observatoria’ die we met de beurs van de ERC aan het oprichten zijn in verschillende landen. Je moet je daar een soort losse denktanks bij voorstellen van zo’n vijftien lokale mensen, vanuit ngo’s, de overheid, de wetenschap, die regelmatig samenkomen om over maatschappelijke onderwerpen te praten. Dat is allemaal nog heel pril, maar ik verwacht daar heel veel van. Die kunnen samen hun stem versterken, en zo hun impact vergroten.”
Wat gebeurt er eigenlijk op de dag van de officiële bekendmaking van de toekenning?
“Gek genoeg heel weinig! Er is een lunch samen met de drie andere winnaars en de twee winnaars van de Stevinpremie. Dat lijkt me heel prettig. De premie doet wel echt wat met me. Het is misschien een beetje des vrouws, ik ga dat ook eens aan Eveline Crone (eerdere winnaar van de Spinozapremie, red.) vragen, want ik had voor het eerst in jaren weer last van het imposter syndrome. Dat ik ’s nachts lag te denken: ‘Wat stel ik nou helemaal voor, dat zullen mensen nu wel doorzien. Er zijn nog zoveel meer briljante mensen die het misschien wel meer verdienen!’ Het is echt heel wat, een hele grote eer.”