Het dorpje breekt pittoresk open na een rits aan firma’s en autodealers te zijn gepasseerd. Het Van Weel-Bethesda Ziekenhuis ligt er zo knusjes ingebed, dat het zich pas aan zijn bezoekers openbaart bij de allerlaatste afslag.
Het eerste wat mijn blik trok toen ik het ziekenhuis binnenliep, was Psalm 39:8 dat in gotische stijl op de muur was gekalligrafeerd: “En nu, wat verwacht ik, o Heere? Mijn hoop die is op U.” Als non-patiënt imponeerde het meer als een verklaring van ideologie dan als een reflectie.
De secretaresse was fier in de stoel gezeten, de gelegenheid van sleuteloverdracht voor mijn verblijf was intiem en plechtig. Een warme lamp bracht net genoeg licht op de gehele situatie om te beseffen: de mensen in Dirksland zijn trots.
“Welke richting wil je op?”, vroeg de stamoudste van de chirurgen. “Psychiatrie”, antwoordde ik resoluter dan gewild. “De benadering is meer holistisch.” Hij vertrok geen spier in zijn gezicht, en typte onhandig en eerbiedwaardig verder met zijn twee wijsvingers. “Ik wilde ook psychiater worden, totdat ik het coschap psychiatrie had gehad.” Ik wilde geen psychiater meer worden.
Ik had een tweetal haken ferm op spanning gezet in een wond die het portaal was tot een heup die aan vervanging toe was, toen ik vroeg: “Hoe is dit ziekenhuis eigenlijk ontstaan?” De orthopeed keek mij aan: “Denk je dat kleine ziekenhuizen geen functie hebben? Ziekenhuizen zoals in Gouda of in Hengelo? Nee, ik meen het, even serieus. Jij wil zeker alles centraliseren, net als Kuipers.” Ik liet de haken beduusd vieren: “Zo bedoel ik het niet, ik vroeg mij af waarom het ziekenhuis in eerste instantie ontstaan was.” Het maakte al niet meer uit.
De patiënt had een verbindweefselde schede van de handpalm, waardoor zij met een kromstand en pijn aan haar wijsvinger de onderzoekskamer binnen kwam lopen. Haar ogen glansden dof van argwaan. Haar hand trok ze terug; elke vraag die ik stelde was er een teveel. Maar ik had het inmiddels wel begrepen, glimlachend zei ik: “Wij hoeven uw hand niet te opereren, mevrouw, pijnstilling is ook een optie. De keus is aan u.”
Op een avond klom ik op het dak van mijn verblijf in Dirksland. Ik keek naar de mensen in hun kleine Dirkslandse huisjes: en masse aten zij hun bordjes leeg terwijl ze ijl naar de televisie tuurden. Het waaide hard. Zand suisde om mijn oren. De dakpannen vlogen van de daken, ze kachelden door de ruiten van de inwoners, waardoor de wind in Dirksland ook scherven glas met zich meedroeg. Uit de oosterse windstreek kwam het puin van uit elkaar geknalde gebouwen en mensen aanwaaien. Mijn blik vertroebelde: het laatste wat ik zag was de Dirkslanders plechtig het idee verdommen niet door te eten.
Het is een merkwaardige emotie, trots.