Waar heb je onderzoek naar gedaan?

“De sociaaleconomische structuur van Rotterdam. Wat voor typen groepen wonen hier, hoe kun je dat indelen en wat zijn daar de veranderingen in? Als tweede onderwerp heb ik gekeken naar burgerparticipatie, in welke mate mensen zich in de stad inzetten voor vrijwilligersorganisaties of bijvoorbeeld buurtinitiatieven en welke invloed gemeentebeleid hierop heeft. Ten slotte heb ik bij verschillende buurtorganisaties onderzocht hoe zij invulling geven aan bepaalde opgaven, zoals het werven van mensen, of hoe werklozen bij hen aan het werk gaan.”

Hoe zag je onderzoek eruit?

“Ik heb voor een groot deel van mijn onderzoek gebruikgemaakt van de data die de gemeente elke twee jaar verzameld voor het Wijkprofiel. Dat bestaat uit twee grote enquêtes met 15.000 respondenten, dat is wereldwijd vrij uniek. Mijn promotieplek is ook voor de helft door de gemeente betaald, met het idee dat het rijke data zijn waar je als stad meer mee zou kunnen dan alleen indexen en rapportages uitbrengen.

“Uiteindelijk wilde ik ook de menselijke kant van het verhaal onderzoeken, los van de cijfers. Ik heb in Nijmegen gestudeerd en daar zie je soms iemand jaren geavanceerd kwantitatief onderzoek doen naar bijvoorbeeld mensen met een migratieachtergrond, zonder ooit iemand met zo’n achtergrond geïnterviewd te hebben. Ik wilde meer gevoel krijgen bij het onderwerp, dus heb ik in een laatste studie kwalitatief onderzoek gedaan naar de organisatie van participatie.”

Wat waren je belangrijkste conclusies?

“Uit mijn onderzoek naar de sociaaleconomische structuur blijkt dat de middenklasse in Rotterdam is gegroeid. Daarbij moet je wel in acht nemen dat de middenklasse een diffuus segment is, bestaande uit verschillende groepen. Een deel bestaat uit mensen met iets meer economisch kapitaal, maar minder cultuurkapitaal, die zijn bijvoorbeeld minder hoogopgeleid en gaan minder vaak naar musea of evenementen. Een ander deel heeft juist meer cultureel dan economisch kapitaal. Denk aan jonge kunstenaars.

“Bij buurtparticipatie bleek dat de ongelijkheid tussen arme en rijke wijken in het eerste deel van de economische crisis eigenlijk kleiner werd. In de arme buurten bleef participatie gelijk, terwijl het in rijke buurten afnam. Dat heeft er waarschijnlijk mee te maken dat sociale problemen, vaak meer aanwezig in arme wijken, zeker tijdens recessie, een trigger zijn om actief te worden.

“Het gemeentebeleid helpt daar ook aan mee, door bijvoorbeeld de tegenprestatie, waarbij in ruil voor een uitkering vrijwilligerswerk gedaan moest worden. Maar ook door minder te bezuinigen op ‘probleemwijken’, waardoor de mogelijkheden voor participatie groter bleven.”

Is het dankzij beleid dat de middenklasse is gegroeid?

“Jazeker. De gemeente is daar al twintig jaar mee bezig. Dat merk je aan woningbouw, waar veel koop en particuliere huur bij is gekomen, terwijl de sociale huur wordt afgebouwd. Daarnaast kan de gemeente regels voor corporaties en verhuurders opstellen, in samenwerking met het Rijk. En in zeven wijken rondom het centrum werd specifiek geïnvesteerd om hoogopgeleiden naar de wijk te trekken, door bijvoorbeeld te zorgen voor een excellente school en meer groen.

“Aan de andere kant zijn er ook ontwikkelingen zoals de automatisering van de arbeidsmarkt, waardoor je ziet dat er met name groei van banen is op een hoger niveau. De trek naar de stad zie je overal. En je ziet ook dat kinderen die hier geboren zijn een sociale stijging hebben ten opzichte van hun ouders. Tussen de 50 en 70 procent van de nieuwbouw op Zuid wordt door bewoners van Zuid gekocht.

“De ironie is dat het beleid ervoor heeft gezorgd dat de grip op de woningmarkt voor een deel kwijt is, door de verkoop van sociale woningbouw. De markt is nu zo ontspoord dat ook de middenklasse moeilijk een huis kan vinden. De koopwoningen die voor hen waren bedoeld gaan nu vaak naar beleggers. Dat had de gemeente denk ik niet voorzien, waardoor ze slachtoffer is van haar eigen beleid.”

Is het moeilijk om als onderzoeker onafhankelijk te blijven in zo’n geval?

“Nee, je geeft gewoon duidelijk aan wie de opdrachtgever is. Dat verandert niets aan de analyse of de voorwaarden die er aan de data worden gesteld. Maar je merkt wel dat als je roept dat de middenklasse groeit, een deel van de stad applaudisseert en een deel je verdacht vindt omdat je onderdeel lijkt van de Rotterdam-campagne. Dus ik probeer mijn eigen nuances aan te brengen, maar je hebt wel beperkte controle wat er met de uitkomsten gebeurt. Onlangs presenteerde ik een rapport en werd de titel van het NRC-artikel erover ‘Rotterdam-Zuid gaat vooruit – maar niet zo snel als Noord’. Dat soort framing sta ik niet achter, maar ik probeer me daar niet te druk over te maken. Uit datzelfde onderzoek kwam namelijk ook dat de meest kwetsbare groep op Zuid groeit, maar dat wordt dan toch minder belangrijk gevonden.”

Hoe vond je het om te promoveren?

“Ik heb het over het algemeen als heel prettig ervaren. Maar ik snap ook wel waarom het niet voor iedereen is. Je hebt veel vrijheid en autonomie, ik zeker, omdat ik voor een deel mocht bepalen wat ik wilde onderzoeken. Maar je moet wel met die vrijheid kunnen omgaan, anders verdrink je. Ik heb ervoor gekozen om actuele maatschappelijke thema’s te kiezen. Niet om te scoren, maar wel om ervoor te zorgen dat ik mensen bereik met mijn onderzoek buiten het beperkte cirkeltje academici.”