De Erasmus Universiteit gaat deelnemen aan het experiment met beurspromovendi, maar wel in een sterk beperkte constellatie. In de komende drie jaar zal het International Institute of Social Studies (ISS) maximaal vijftien promovendi van buiten de EU een plek aanbieden binnen het experiment.

Eigenlijk ziet de universiteit het niet zo zitten om promovendi te behandelen als studenten. Maar het ISS in Den Haag ziet met het experiment mogelijkheden om de positie van promovendi van buiten de EU te verbeteren. Na aanvankelijke scepsis stemde de Universiteitsraad deze week in met het plan, onder de voorwaarden dat de raad en de Institute Council overal bij betrokken worden en dat het experiment bij het ISS niet gebruikt kan worden als rechtvaardiging voor latere beslissingen over het al dan niet financieren van promovendi met beurzen. Vier vragen over het experiment.

Wat houdt het experiment met beurspromovendi in?

Een aantal Nederlandse universiteiten wil het al langer; promovendi financieren met een beurs. Als promovendi de status van student hebben, zijn ze goedkoper – er hoeven immers geen sociale premies afgedragen te worden – en kunnen er dus meer mensen promoveren. Dit voorjaar zette het kabinet de deur op een kier met een experiment: de komende acht jaar mogen Nederlandse universiteiten in totaal tweeduizend promovendi als student, en niet als werknemer, laten promoveren. De studentpromovendi krijgen een beurs uit het profileringsfonds van de universiteit en geven bijvoorbeeld geen onderwijs.

Wat zijn de bezwaren?

Promovendi-organisaties en vakbonden zijn al lange tijd kritisch op het idee om promovendi een beurs te geven. Ze zijn bang dat universiteiten het aangrijpen om te bezuinigen op promovendi. De positie van een studentpromovendus is slechter dan die van een werknemer, met een beurs verdwijnen veel secundaire arbeidsvoorwaarden. Daarnaast wordt gevreesd voor een devaluatie van het promotietraject, wat bijvoorbeeld voor het Erasmus MC reden is om niet deel te nemen aan het experiment.

Werknemerpromovendi hebben immers ook allerlei andere werkzaamheden waarmee ze bijdragen aan onderwijs en onderzoek, ze zich voorbereiden op de arbeidsmarkt en hun kansen op een academische carrière vergroten. Volgens tegenstanders zou er een tweedeling kunnen ontstaan; met aan de ene kant de werknemerpromovendi en aan de andere kant tweederangs studentpromovendi, die minder rechten hebben, slechtere arbeidsvoorwaarden en een uitgekleed takenpakket. En mocht het experiment als succesvol worden gezien, vrezen tegenstanders, zou de studentpromovendus wel eens als gunstig alternatief voor de werknemerpromovendus kunnen dienen.

Waarom gaat de universiteit dan toch meedoen?

Omdat het ISS ook voordelen ziet voor promovendi van buiten de EU, en voornamelijk uit ontwikkelingslanden. Daarvan lopen er veel rond bij het ISS. Door strenge Nederlandse en Europese immigratiewetgeving is het ontzettend moeilijk om iemand van buiten de EU aan te nemen als AiO.

Promovendi van buiten de EU betalen hun promotie zelf, soms met een beurs uit het thuisland, soms zelfs met het spaargeld van de hele familie. Zo’n beurs is vaak niet voldoende om een leven in Nederland te kunnen betalen (omdat het bijvoorbeeld woonkosten niet dekt), maar andere inkomsten vergaren is niet toegestaan. Door deelname aan het experiment denkt het ISS promovendi uit ontwikkelingslanden een beter inkomen te geven dan nu het geval is.

Denkt de Universiteitsraad er ook zo over?

De Universiteitsraad was in eerste instantie sceptisch over deelname aan het experiment, en is dat eigenlijk nog steeds. De raad acht het onwenselijk als studentpromovendi de posities van werknemerpromovendi zouden innemen, maakt zich zorgen over ongelijkheid tussen de twee typen promovendi en over de secundaire arbeidsvoorwaarden van studentpromovendi.

Maar de raad ziet ook in dat een beurs van de universiteit voor promovendi van buiten de EU voordelig kan zijn. Na een paar maanden overleg stemde de Universiteitsraad toch in. Met als voorwaarden dat de medezeggenschap nauw betrokken wordt en dat het experiment niet kan dienen als rechtvaardiging voor latere beslissingen over het al dan niet financieren van promovendi met beurzen.