Dat ouders – soms zelfs al voor de geboorte – invloed hebben op de ontwikkeling van hun kinderen, is een open deur. Hoe ver die invloed reikt, tonen recente resultaten van Generation R, een langlopend onderzoeksproject dat duizenden ouders en hun kroost al meer dan twintig jaar volgt.

Wie de drie onderzoeksresultaten met elkaar vergelijkt, ontdekt al snel een zorgwekkende vicieuze cirkel. Zo toont onderzoek A aan dat peuters met een niet-Nederlandse achtergrond meer emotionele en gedragsproblemen kennen dan Nederlandse peuters. Onderzoek B laat zien dat kinderen met meer gedragsproblemen vaak ook op latere leeftijd last houden van psychische problemen, zoals angst of depressie. En onderzoek C betoogt dat angstige en depressieve moeders de groei van hun ongeboren kinderen nadelig beïnvloeden, wat bij die kinderen weer zorgt voor lichamelijke en sociale problemen op latere leeftijd.

Psychiatrische problemen

 “22 procent van de kinderen die problemen hadden, hebben die in volwassenheid nog steeds”, vertelt Joni Reef die voor de afdeling kinder- en jeugdpsychiatrie van het Erasmus MC onderzoek deed naar de samenhang tussen psychiatrische problemen op jonge leeftijd en als volwassene.

Sommige problemen bleken daarbij blijvender dan anderen. Zo hebben vooral angstige en depressieve kinderen een grote kans om op latere leeftijd nog steeds met die problemen rond te lopen

Reef vond bovendien een verschil tussen kinderen die als reactie op anderen antisociaal gedrag vertonen (zij zijn ongehoorzaam of driftig) en kinderen die actief antisociaal bezig zijn (liegen, stelen, vandaliseren). De eerste groep is op latere leeftijd sneller angstig of depressief, terwijl de tweede groep later eerder agressief wordt.

Groeiproblemen

Wanneer die depressieve peuters en kleuters eenmaal depressieve volwassenen zijn geworden, krijgen de vrouwen onder hen eerder kinderen met groeiproblemen. Jens Henrichs ontdekte dat vooral de groei van het hoofd, de buik en het gewicht bij hen achterloopt. Bovendien hebben ze ook in het latere leven vaak een slechtere gezondheid en zijn ze ook vaker bedroefd, overgevoelig of overactief.

Henrichs pleit er daarom voor om rondom de zwangerschap meer te letten op de psychische gesteldheid van de moeders. “Je kunt ze bijvoorbeeld een screeningsvragenlijst laten invullen”, denkt hij. Zo kun je vroeg vaststellen of de moeders angstig of depressief zijn. Is dat het geval, dan kunnen ze doorverwezen worden naar de professionele hulpverlening.

Nederlands leren

Tot slot is niet alleen de psychische gesteldheid van de moeder van belang, ook de sociale status kun je niet los zien van de ontwikkeling van haar kroost. Zo blijken kinderen van niet-Nederlandse ouders bijvoorbeeld meer gedragsproblemen en emotionele problemen te hebben.

Dat komt mede omdat die ouders vaak lager opgeleid zijn, en een lager inkomen hebben. Daarnaast hebben deze ouders ook relatief vaak psychische klachten. Opmerkelijk is dat de kans op emotionele en gedragsproblemen afneemt als de moeders al langer in Nederland wonen en een goede kennis van de Nederlandse taal hebben. De implicatie? Ouders moeten goed Nederlands leren en zich thuis gaan voelen in het land. Niet alleen voor henzelf, maar vooral ook voor de gezondheid van de volgende generatie. GH