Het kabinet wil jaarlijks 700 miljoen euro extra uitgeven aan hoger onderwijs en onderzoek, plus 5 miljard euro via een tienjarig fonds voor onderzoek. Dat stond al in het regeerakkoord; nu legt minister Dijkgraaf van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in een brief aan de Tweede Kamer uit hoe hij dat geld wil verdelen.
“De rek is eruit voor met name jonge onderzoekers en docenten die onze studenten begeleiden”, stelt Dijkgraaf in een persbericht. “De miljarden die we nu investeren, zijn noodzakelijk om koers te houden als kennisland.”
Opvallend is het ‘werkkapitaal’ van 300 miljoen euro per jaar voor onderzoekers. Het is een idee dat wetenschapsgenootschap KNAW heeft gelanceerd. Die noemde de beurzen rolling grants, maar die naam neemt het kabinet niet over.
Dijkgraaf spreekt van ‘stabiele en vrij te besteden starters- en stimuleringsbeurzen, in de vorm van een persoonlijk werkkapitaal voor (jonge) onderzoekers’, al is ‘jong’ een relatief begrip. Het gaat om universitair (hoofd-)docenten en hoogleraren.
Het bedrag voor de beurzen valt uiteen in 156 miljoen euro aan startersbeurzen uit de gewone financiering plus 144 miljoen euro aan stimuleringsbeurzen uit het tienjarige fonds voor wetenschap. Na tien jaar vallen die laatste beurzen dus weer weg.
De startersbeurzen bedragen 300.000 euro voor universitair docenten die een vast contract krijgen. Dat komt neer op 520 universitaire docenten per jaar. De stimuleringsbeurzen kunnen ook kleiner dan drie ton zijn, en ze mogen ook naar hoofddocenten en hoogleraren gaan.
“Onderzoekers kunnen de beurs binnen maximaal zes jaar besteden”, verklaart Dijkgraaf, “onder andere aan onderzoekstijd voor zichzelf en teamgenoten, nieuwe collega’s en aanschaf en gebruik van (kleinschalige) onderzoeksfaciliteiten.”
In die tijd mogen ze geen aanvraag bij NWO indienen, omdat ze al genoeg geld tot hun beschikking hebben. Dit moet de aanvraagdruk bij NWO verminderen, waardoor de resterende indieners bij de wetenschapsfinancier meer kans maken.
De beurzen worden verdeeld naar rato van het aantal studenten, maar de jonge universiteiten van Rotterdam, Maastricht en Tilburg krijgen iets meer geld. Op historische gronden is er een scheve verdeling van onderzoeksgeld in Nederland en zo kan Dijkgraaf die pijn een beetje verzachten.
Een andere grote post vormen de ‘sectorplannen’ in de wetenschap, waar de minister 200 miljoen euro per jaar aan wil besteden. Het idee is dat universiteiten beter gaan samenwerken en ook kleine opleidingen als Nederlandse taal- en letterkunde in de lucht houden.
Van die 200 miljoen gebruikt hij overigens 60 miljoen euro voor ‘knelpunten in sectoren die door alle betrokken partijen in ieder geval als prioritair worden geïdentificeerd’. Daar wil hij nog dit jaar mee beginnen. Het is alleen even afwachten welke knelpunten hij op het oog heeft.
De hogescholen krijgen 100 miljoen per jaar voor hun toegepaste onderzoek: 50 miljoen uit het gewone budget en nog eens 50 miljoen euro uit het fonds dat de komende tien jaar onderzoek financiert. Veruit het meeste geld (85 miljoen) komt rechtstreeks uit Den Haag op hun rekening, maar 10 miljoen euro per jaar loopt via aanvragen bij regieorgaan SIA, onderdeel van onderzoeksfinancier NWO. Nog eens 5 miljoen is voor de ontwikkeling van het hbo-promotietraject, dat professional doctorate wordt genoemd.
EU 75 miljoen, NWO 80 miljoen
Zo zijn er meer onderwerpen waar Dijkgraaf geld voor reserveert, zoals matching van Europese onderzoekssubsidies à raison van 75 miljoen euro. Onderzoeksfinancier NWO krijgt er 60 miljoen euro bij voor de ‘open competitie’ en nog eens 20 miljoen euro voor nader te bepalen toponderzoek, waarin consortia van wetenschappers en instellingen zich al bewezen hebben.
En natuurlijk wil hij ook het onderwijs aanpakken, al is hij daar minder concreet over. De minister wil over een aantal onderwerpen nog nadenken, zoals de toestroom van internationale studenten, de toekomst van het hoger beroepsonderwijs en de vernieuwing van het kwaliteitstoezicht in het hoger onderwijs.
Geen extra geld voor werkdruk
Voor de werkdruk van docenten en medewerkers trekt hij geen apart bedrag uit: misschien helpt het al dat het systeem van onderzoeksbeurzen enigszins verandert met de komst van het werkkapitaal. Maar hij blijft erover in gesprek met universiteiten en hogescholen, zegt hij.
Hetzelfde geldt voor het streven naar ‘erkennen en waarderen’, waarin onderzoekers beloond kunnen worden voor andere zaken dan alleen hun wetenschappelijke prestaties, zoals lesgeven, leiding nemen en kennis verspreiden in de samenleving. Geen extra geld, maar wel blijvende aandacht.
Dijkgraaf heeft ook aandacht voor de toegenomen ‘somberheid, motivatie- en concentratieproblemen en middelengebruik onder studenten’ en hun zorgen over de toekomst. “Deze signalen raken mij zeer”, zegt hij. Daar trekt hij 15 miljoen euro per jaar voor uit.
Impact en tekorten
Kan het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bijdragen aan de problemen op het gebied van klimaat, energie, stikstof, wonen, gezondheid, veiligheid, kansengelijkheid, arbeidsmarkt en meer? Ja, denkt Dijkgraaf, maar dat vloeit uit de overige investeringen voort.
Voor hogescholen reserveert hij een bedrag dat oploopt tot 30 miljoen per jaar voor opleidingen in drie tekortsectoren: gezondheidszorg, onderwijs en bèta-techniek. Daarmee moeten ze van alles doen: de instroom van studenten verhogen, zorgen dat minder studenten uitvallen en de aansluiting op de arbeidsmarkt verbeteren.
Ook heeft hij 20 miljoen in gedachten voor open science en 10 miljoen voor een centrum voor wetenschapscommunicatie, zodat de uitkomsten van onderzoek makkelijker hun weg naar de samenleving zullen vinden.