Dit interview is in 1988 gepubliceerd. Het originele artikel is in de archieven terug te vinden.
Pim Fortuyn heeft met zijn vertrek bij de Rijksuniversiteit Groningen een streep onder zijn academisch verleden gezet. Toch wil de hoofddocent sociologie zijn band met studenten niet verbreken. Voor zichzelf ziet hij een taak weggelegd bij de faculteit bedrijfskunde van de Erasmus Universiteit, in de vorm van gastcolleges en mogelijk scriptiebegeleiding. Dit moet dan gebeuren naast zijn werk als adviseur inzake ‘politiek strategische besluitvorming’ van een nieuw, in Rotterdam geopend bureau. Een gesprek met een non-conformist, een geruchtmakend marxist die bewust heeft gekozen voor het vrij-ondernemerschap.
Vriend en vijand zijn het erover eens dat Pim Fortuyn een eigengereide visie heeft. Het is op z’n minst opmerkelijk voor een marxist om een beschermde positie als universitair hoofddocent sociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen op te geven, om in Rotterdam een adviesbureau voor ‘politiek strategische besluitvorming’ te beginnen.
Daarnaast trok menigeen de wenkbrauwen op toen Fortuyn kort voor zijn vertrek een warm pleidooi hield voor het afslanken van alle Haagse departementen tot een optimale omvang van 350 ambtenaren. Beide feiten zijn aanleiding om vraagtekens te zetten bij Fortuyns geloofwaardigheid als uitgesproken socialist.
De twijfels werden alleen maar groter, toen in de Volkskrant een interview verscheen met de prikkelende aanhef dat de socioloog zich in zijn nieuwe baan een Volvo 740 zou aanschaffen, bestuurd door een chauffeur die wordt gerekruteerd uit het Rotterdamse studenten corps. Dit beeld behoeft enige nuancering. “Ik heb tegen die verslaggever desgevraagd gezegd, dat ik er geen moeite mee zou hebben met te laten rijden wanneer me dat goed zou uitkomen. Bijvoorbeeld wanneer ik een lange afstand moet afleggen. Een chauffeur is dan veiliger, en bovendien kan ik doorwerken. Overigens”, zegt Pim Fortuyn fijntjes, “koop ik geen Volvo.”
Van mezelf weet ik dat ik charisma heb
Een feitelijke onjuistheid dus, in het krantenartikel. Zoals volgens Fortuyn ook ‘de Wet van Pim’ iedere grondslag mist. ‘Waar Pim is, is ruzie’, zo luidt die wet, die veelvuldig werd aan gehaald in de roddelcircuits van de Groningse universiteit. “Ik ben kennelijk een persoon die een bepaald soort spanning oproept. Van mezelf weet ik dat ik charisma heb, een beheerste emotionaliteit waarmee ik een zaal plat krijg. Maar om te zeggen dat alleen al mijn aanwezigheid ruzie uitlokt, gaat me te ver.”
In de Groningse universiteitskrant, waarvan hij geruime tijd redacteur is geweest, noemde hij het gebruik van de Wet van Pim ‘een efficiënte en smerige manier om iemand te beschadigen’, kennelijk omdat hij zich niet conformeerde aan de normen van de universitaire samenleving. Conformisme is hem inderdaad vreemd. Reeds in de Amsterdamse studentenbeweging was hij de enige in driedelig kostuum, dissonant tussen spijkerbroeken.
Het hinderde hem niet bij zijn snelle doorbraak naar de top van de beweging. Medewerkers en studenten van de Erasmus Universiteit krijgen wellicht binnenkort de kans om zelf een oordeel over deze spraakmakende wetenschapper te vellen. Hoewel hij de Groningse universiteit definitief heeft verruild voor het dynamisch ondernemerschap, wil hij toch graag colleges blijven geven. “De contacten met de studenten kan ik niet missen”, zegt hij. “Daarom wil ik proberen of ik bij de faculteit bedrijfskunde gastcolleges kan geven. Nee, niet bij sociologie. Die richting is in Rotterdam toch óók afgebroken?”
De opmerking verraadt al iets van de gemengde gevoelens die dr. W. S. P. Fortuyn (40) heeft gekoesterd bij zijn vertrek uit Groningen. Koud afgestudeerd als historisch socioloog aan de Vrije Universiteit van Amsterdam werd hij in 1972 naar Groningen gehaald, omdat hij een van de weinigen was die iets wist van het marxisme en de Frankfurter Schule.
“Voor sociologen waren het toen de topjaren. De faculteit groeide enorm, had jaarlijks een instroom van honderdvijftig, tweehonderd nieuwe studenten. Maar aan het eind van de ja ren zeventig kwam de breuk. Nu zijn er in Groningen 25 tot 30 eerstejaars, de opleiding is geëvolueerd tot een vakgroep.”
Aan het begin van de jaren tachtig volgde een herstructurering van de opleiding. Fortuyn bood als enige van zijn vakgroep Historische Sociologie verzet tegen het opgaan ervan In een aparte studierichting. In 1987 volgde een tweede reorganisatieronde, waarbij opnieuw een wezenlijk deel van Fortuyns vakgebied onder zijn handen afbrokkelde. “Ik had, juridisch gezien, kunnen blijven. Na zestien jaar ben je niet gemakkelijk weg te krijgen. Maar als ik zou doorgaan in Groningen, dan zou dat volstrekt geïsoleerd zijn geweest. Daarom heb ik de knoop door gehakt.”
Rotterdam moet de logistieke mogelijkheden uitbuiten
Daarbij speelde ook mee dat Pim Fortuyn, het ‘enfant terrible’ van de Groningse universiteit, zich ondergewaardeerd voelde. Links en rechts zag hij intellectuele nitwits op plaatsen terechtkomen, waarvoor ze volgens hem absoluut ongeschikt waren. Fortuyn zegt het niet met zo veel woorden, maar dat zijn niet-aflatende inzet voor de Groningse sociologie-opleiding en zijn forse wetenschappelijk oeuvre niet zijn gehonoreerd met een hoogleraarschap heeft hem duidelijk geraakt.
Kennelijk had men weinig op met deze, altijd het debat zoekende, querulant. “Ik ben Groningen dankbaar voor de ruimte die ik steeds heb gekregen om wetenschappelijk bezig te zijn, maar ik ben onvoldoende gewaardeerd.” Dus vertrok hij naar de Randstad, dat stond voor hem vast. Niet naar Amsterdam, omdat hij daar al eens was geweest. Niet naar Utrecht, omdat hij een onoverkomelijke afkeer heeft van Hoog Catharijne, en evenmin naar Den Haag omdat een woning daar onbetaalbaar is. Het werd Rotterdam, om precies te zijn: de Mariniersweg. Tegen de beschaafde achtergrond van klassieke muziek vertelt Pim Fortuyn in zijn smaakvol ingerichte woonkamer dat de stap van de Universiteit naar het vrij-ondernemerschap niet onverwacht is gekomen.
“In 1986 was ik als adviseur betrokken bij de commissie-Albeda, die een rapport maakte over de arbitrage bij geschillen van rijksambtenaren Vervolgens vroeg Albeda me als extern adviseur voor de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, en tenslotte was ik als rapporteur verantwoordelijk voor het schrijven van het rapport Nieuw Rotterdam, dat weer een commissie-Albeda in opdracht van de gemeente had opgesteld.” Door dit laatste wapenfeit werd Pim Fortuyn geïntroduceerd in de Maasstad. Hij ondervond tot zijn eigen verrassing dat hij zeer goed in staat bleek uit een veelheid aan gegevens een rapport samen te stellen. “Bij dat werk werd me duidelijk: als ik iets wil, iets echt anders wil, dan moet ik dit soort werk gaan verkopen. Dat was in april 1987, voor mij hét moment om mijn vertrek uit Groningen aan te kondigen.”
Fortuyn gaat nu bedrijven, instellingen en overheid adviseren op het gebied van politiek-strategische besluitvorming. Dat wil zeggen dat wordt bekeken, hoe de organisaties het beste kunnen inspelen op de ontwikkelingen in de omgeving. Als voor de hand liggend voorbeeld noemt hij de Rotterdamse haven, waar hij heeft geconstateerd dat de informatisering te langzaam wordt ontplooid om de industriële basis van de haven te verbreden. Rotterdam komt na 1992, wanneer de grenzen van de Europese Gemeenschap voor economische verkeer worden opengebroken, in een volstrekt andere positie te verkeren dan de stad nu gewend is. Daarop moet nu al geanticipeerd worden, met name door de logistieke mogelijkheden uit te buiten. Maar niet alleen voor Rotterdam komt de wereld in een ander daglicht te staan.
Eén van de eerste opdrachten die Pim Fortuyn onder handen heeft is een project in Maastricht. De probleemstelling is, hoe de stad moet reageren op diezelfde openstelling van de landsgrenzen. “Nu nog ligt Maastricht in economisch opzicht dichter bij de Randstad dan bij centra als Brussel en Keulen, die geografisch ge zien in de buurt liggen.
“De vraag is na 1992: moet Maastricht een Euroregio worden en zich op het buitenland gaan concentreren, omdat de grens barrières wegvallen, of moet de huidige situatie worden gehandhaafd?” Als socioloog gelooft Fortuyn dat de Maastrichtenaren met hun ‘savoir vivre’ de nieuwe uitdaging, een eventuele concurrentie met veel grotere steden, goed het hoofd zullen bieden. “De stad is altijd geconfronteerd geweest met overheersing, maar heeft een cultuur ontwikkeld die zich daartegen beschermt.” In zijn nieuwe baan als adviseur van bedrijfsleven en overheid ontkomt Pim Fortuyn er niet aan, als socialist tegenover doorgewinterde kapitalisten te moeten zitten. Geen bezwaar, zegt hij zelf.
“Wat heb je eraan als je het bij voorbaat met elkaar eens bent? Een discussie kan juist verhelderend werken. Trouwens, ik wil niet op mijn persoonlijkheid beoordeeld worden, maar op mijn werk. Dat aspect lijkt weleens ondergesneeuwd te raken — al moet ik zeggen, dat ik niet de indruk heb dat ik moeilijk lig bij het bedrijfsleven.” Pim Fortuyn kan zich echter niet beroepen op een apolitieke, onverdachte staat van dienst.
Hoewel voor een orthodox marxist als hij in de huidige samenleving weinig speelruimte meer is, mag de voormalige Groningse hoofddocent toch worden beschouwd als exponent van de linkervleugel in de Partij van de Arbeid, en lid van de ‘denktank’ van die partij. “Nee, geen partij-ideoloog”, zegt hij. “De PvdA is reformistisch, en dat ben ik niet. Ik word als radicaal afgeschilderd. In bepaalde opzichten is dat misschien zo, maar ik heb ook conservatieve trekken.”
Radicaal of niet, zijn mening over de ontwikkelingen in zijn partij steekt hij met onder stoelen of banken. Hij is het zonder meer eens met degenen, die stellen dat de PvdA in een crisis verkeert. “De ideologische bases van de drie grote partijen hebben alle hun oorsprong in het eind van de vorige eeuw. De vraag is of je daarmee nog uit de voeten kunt. Vermoedelijk niet, daarom verkeren PvdA en VVD in een identiteitscrisis.
We staan op de drempel van de ontwikkeling van nieuwe ideologieën.
“En het CDA komt nog wel op de koffie, want het concept van de zorgzame samenleving is het natuurlijk ook niet. De sociaaldemocratische ideologie is volgens Fortuyn niet toereikend voor de ontwikkelingen, die op mondiaal niveau plaatsvinden. “Met de opkomst van nieuwe economische kerngebieden, met name in Oost-Azië, komt de hegemoniale positie van het blanke ras ter discussie te staan. Een volstrekt nieuw verschijnsel waarop de wereld nog geen antwoord heeft.”
“Maar ook dichter bij huis vallen zekerheden, structuren als gezin, familie en buurt weg. De samenleving individualiseert, en dat moet georganiseerd worden. Daar heeft de PvdA nog geen antwoord op gevonden.” De suggestie van zijn partijgenoot Paul Kalma van de Wiardi Beekman-stichting, om het socialisme op sterk water te zetten en voortaan alleen nog maar pragmatisch te handelen, neemt Fortuyn niet over.
Integendeel zelfs. “De politiek kan niet zonder ideologieën”, zegt hij met rotsvaste overtuiging. “Pragmatisme bindt niet. De functie van een ideologie is juist het beleven van een samenhang. Als één van de grote problemen de atomisering van de samenleving is, dan kun je toch niet de ideologie af schaffen? Wanneer de PvdA dat zou doen, dan wordt het een kiesvereniging. Waar steun je dan nog op? Ik geloof juist dat we op de drempel staan van de ontwikkeling van nieuwe ideologieën. Kalma heeft de PvdA het slechtst mogelijke advies gegeven.”
Fortuyn studeert in 1972 af in de Sociologie aan de VU. Halverwege de jaren zeventig promoveerde hij in Groningen, waar hij docent Marxistische sociologie werd.
De jonge socioloog sympathiseerde eerst met de communistische partij CPN, maar was gedurende zijn carrière het langst lid van de PvdA, namelijk van 1972 tot aan 1989. Daarna was hij nog enkele jaren lid van de VVD.
In 1988 verhuisde hij naar Rotterdam en werd hij directeur van het bedrijf achter de ov-studentenkaart. Van 1991 tot 1995 werkte hij een dag in de week aan de Erasmus Universiteit als bijzonder hoogleraar op de Albeda-leerstoel.
Van 1992 tot aan zijn dood in 2002 is hij werkzaam als politiek publicist. Fortuyn spreekt in zalen en op recepties en schrijft boeken zoals Aan het Volk van Nederland (1992) waarin hij oproept tot een opstand tegen het politieke bestel, Tegen de islamisering van Nederland (1997) waarin hij zich keert tegen de multiculturele samenleving en De puinhopen van acht jaar Paars (2002) waarin hij veel kritiek uit op de privatisering van overheidsinstellingen en een alternatief herstelprogramma aandraagt.
Vanaf 20 augustus 2001 tot aan zijn dood 6 mei 2002 is hij actief in de landelijke en gemeentelijke politiek. Hij is lijsttrekker voor Leefbaar Rotterdam, Leefbaar Nederland en de Lijst Pim Fortuyn.
Op 6 mei 2002 werd hij doodgeschoten door Volkert van de Graaf op het Mediapark in Hilversum.