Critici zien de letters op de luchtbrug als een manier om het bedrijfsmatige rendementsdenken van de universiteit uit te bouwen of als een marketingstrategie om vooral aan de buitenwereld te laten zien dat de Erasmus Universiteit goed werk verricht. In het strategiedocument van de universiteit is trouwens nergens een definitie te vinden van wat impact nu precies inhoudt. Zo blijven vragen open: Wat ís impact eigenlijk? Hoe nieuw is deze ambitie voor de Erasmus Universiteit? En hoe meet je of wetenschap impact heeft?
1. Hoe oud of nieuw is impact?
Het gebruik van het woord ‘impact’ in combinatie met wetenschap is vrij nieuw. Het idee erachter bestaat al langer, zegt Jorrit Smit, gepromoveerd in Leiden op hoe wetenschap tot nut probeert te zijn voor de samenleving. Hij zit in een werkgroep die kijkt hoe de Erasmus Universiteit haar ‘impact’ het beste kan evalueren. In de kern draait impact om ‘het nut’ of ‘de waarde’ van de wetenschap voor de samenleving, legt Smit uit. Hoe verhoudt je onderzoek zich tot de maatschappelijke kwesties buiten de universiteit?
En die discussie is al zo oud als de moderne wetenschap zelf, ziet Smit, maar veranderde wel de afgelopen decennia. “Universiteiten hebben zich altijd tot hun omgeving verhouden. In de negentiende eeuw leidden universiteiten vooral ‘goede burgers’ op die bijvoorbeeld als ambtenaar of bureaucraat de samenleving ten dienste waren. Ook in de jaren zeventig spraken wetenschappers al over hun maatschappelijke relevantie.”
In de jaren tachtig voegde de wetgever een wetsartikel toe aan de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek. Daarin werd naast onderwijs en onderzoek ook kennisoverdracht naar de maatschappij een expliciete taak van het hoger onderwijs. Daaruit vloeide de discussie over valorisatie (waarover later meer) voort. Demissionair minister Ingrid van Engelshoven (Wetenschap, D66) benadrukte de afgelopen jaren dat ‘impact’ maken één van de drie pijlers moet zijn van wetenschap.
2. Als het idee niet nieuw is, waarom dan zo groot op de luchtbrug?
Omdat de focus van de wetenschap de laatste decennia meer gericht was op publiceren in hoogstaande wetenschappelijke tijdschriften, en niet op het oplossen van maatschappelijke vraagstukken, zegt impact-onderzoeker Smit. Academici werden vanaf de jaren negentig vooral afgerekend op hun cijfers: het aantal publicaties, hoge citatiescores en de score van het tijdschrift waarin ze publiceerden. “Universiteiten selecteerden impliciet mensen die dát spel goed speelden”, zegt Smit. “Onderzoekers die relaties aangaan met de buitenwereld worden ondergewaardeerd in dit systeem. Als je dertig jaar medewerkers selecteert die vooral goed zijn in publiceren, dan zijn academici met andere talenten vertrokken.”
Smit geeft daarmee ook een verklaring heeft voor de recente aandacht van universiteiten voor het profileren op maatschappelijke impact. “Nu maatschappelijke impact weer belangrijk wordt gevonden, moet je misschien wel aandacht vragen voor impact, om mensen die daar goed in zijn weer aan te trekken.”
En die extra aandacht voor maatschappelijke impact komt ook doordat de overheid de afgelopen 25 jaar universiteiten meer rekenschap laat afleggen over hoe ze het ontvangen gemeenschapsgeld hebben besteed.
Wilfred Mijnhardt, beleidsdirecteur van de Rotterdam School of Management en betrokken bij de strategie: “De universiteit is in een meer neoliberale context terecht gekomen, waar verantwoording afleggen over publieke investeringen de norm is in plaats van alleen het geld te krijgen en wetenschap te bedrijven.”
3. Waar is dat andere modewoord valorisatie eigenlijk gebleven? En wat is het verschil met impact?
Het gebruik van het woord impact is dan misschien redelijk nieuw, maar het doet sterk denken aan de term valorisatie, die tien jaar geleden opgang deed in de wetenschap.
Een term waar niet iedereen blij van werd trouwens. “Als ik valorisatie hoor, dan pak ik mijn Kalasjnikov”, zei hoogleraar Theoretische sterrenkunde Vincent Icke in De Wereld Draait Door in 2013 in een item over jeukwoorden. Valorisatie gaat om waarde creëren uit wetenschap. De nadruk lag alleen al gauw op de economische waarde. Bovendien vond Icke het vanzelfsprekend dat academici waarde creëren. Waarom was daar een speciaal woord voor nodig?
Valorisatie kwam gelijktijdig in zwang met het aantreden van de VVD’er Mark Rutte als premier in 2010. Wetenschap moest aantoonbaar wat opleveren, aldus de liberale koers van de regering. En de wetenschap moest zich meer laten leiden door vragen uit de maatschappij, en dan met name het bedrijfsleven. “Kennis, kunde, kassa”, was een van de omstreden uitspraken over dit thema van Halbe Zijlstra (VVD), de staatssecretaris die destijds verantwoordelijk was voor wetenschapsbeleid.
“Valorisatie boette door de focus op het economische gewin aan populariteit in”, zegt valorisatieonderzoeker Linda van de Burgwal van de Vrije Universiteit in Amsterdam. “Het beeld ontstond dat valorisatie alleen om geld draaide.” Zo werd het een vies woord. Volgens Van de Burgwal ten onrechte. “Het kan ook waardecreatie voor de wetenschap zijn, of voor het algemene publiek of professionals in een bepaald vakgebied.” Maar de beeldvorming was al af. Volgens Smit een belangrijke reden waarom Van Engelshoven het woord verving door ‘impact’.
Maar experts binnen de wetenschap waren het zelf ook niet eens over de betekenis van de term valorisatie. Volgens Mijnhardt impliceert valorisatie een lineair model van kennisproductie: de wetenschapper bedenkt iets en brengt het naar de maatschappij waar het een opbrengst heeft, terwijl kennisproductie vaak in wisselwerking met de maatschappij ontstaat, dus niet lineair. Hij noemt de term valorisatie daarom te beperkt.
Van de Burgwal op haar beurt zegt dat dit (opnieuw) beeldvorming is, en dat valorisatie bedoeld is als een proces van kennisproductie in wisselwerking met de maatschappij. En Smit vindt dat impact juist het lineaire model nog steeds suggereert, alsof wetenschappers van buiten de maatschappij een deuk in een pakje boter slaan. “De impact van de inslag, als het ware. Valorisatie duidde in ieder geval nog een proces aan.”
Ten slotte heeft het verdwijnen van de term valorisatie ook te maken met de herkomst en betekenis van het woord, ziet Van de Burgwal. “Het komt uit de Vlaamse en Franse wetenschap. Naar het Engels vertalen lukt niet. Valorisation is een concept van Karl Marx en dekt niet de lading. In Angelsaksische landen gebruikten wetenschappers ‘impact’ voor ongeveer hetzelfde idee. Engels is voertaal in de wetenschap, en dus gebruiken wij nu ook het woord impact.”
4. Hoe meet je impact?
Goed, de term is duidelijk: impact. Maar hoe meet je of wetenschap impact heeft? Smit: “Dit is vooral een vraag vanuit beleid en bestuur. Die hebben cijfers nodig om gemakkelijk duidelijk te kunnen maken aan de buitenwereld hoe groot de impact is.”
Meten is lastig als de definitie van impact niet eensluidend is. Voor elke faculteit, opleiding en vakgroep betekent impact wat anders, denkt beleidsdirecteur Mijnhardt. Waar de RSM bedrijven en organisaties kan helpen bij de businessmodellen voor bijvoorbeeld een energietransitie, kan de Erasmus School of Law overheden en organisaties helpen bij het ontwikkelen van goede regulering en contractuele verhoudingen. “We hebben de definitie van impact op instellingsniveau dus ook expres opengelaten, omdat het voor elk domein weer beetje anders is”, zegt Mijnhardt.
Smit ziet bij meten methodologische problemen opdoemen. “Het duurt lang voordat je weet wat je impact is, misschien wel twintig jaar. Misschien vergeet men je onderzoek en herontdekken anderen het na veertig jaar. En stel er ís maatschappelijke verandering op het gebied waar jij onderzoek naar doet, dan kun je zelden vaststellen in hoeverre dat door jouw onderzoek komt.”
Maar er zijn oplossingen. De gangbare manier om de impact van een onderzoek in kaart te brengen is narratieven schrijven. Een narratief is simpel gezegd een geschreven verhaal over wat je als wetenschapper doet, hoe dat maatschappelijk relevant is gebleken en welke relaties en interacties je met maatschappelijke partijen hebt. “Omdat de realiteit zo complex is, werkt het beschrijven in een narratief het beste”, zegt Smit. “Dan beschrijf je wat werkt in je dagelijkse praktijk, maar ook wat niet werkt en wat beter kan. Bij voorkeur ga je daarvoor in gesprek met betrokkenen uit de maatschappij om hun feedback te horen.” Mijnhardt: “Dat zou je kunnen ondersteunen met cijfers, maar leidend moet dat verhaal zijn.”

Smit: “De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek werkt bijvoorbeeld met narratieve cv’s; dan vertellen sollicitanten in één A4 wat ze hebben bereikt, wat hun achtergrond is en hoe een bepaalde beurs hen verder helpt.” Het kromme is, zegt Smit, dat de drang blijft om te beoordelen op kwantitatieve indicatoren. “Daar is iedereen aan gewend geraakt. Over de selectie tussen die narratieve cv’s is mede daarom nog veel discussie en onzekerheid. Ook wijzen diversiteitsafdelingen op gevaren van narratieven, omdat impliciete vooroordelen een grotere rol kunnen spelen bij beoordelingen. We moeten leiddingevenden daarom ook leren hoe om te gaan met andere vormen van evaluatie en beoordelen.”
5. De wetenschap is nu al burn-outgevoelig. Jagen we wetenschappers niet helemaal over de kling als ze ook nog impact moeten maken?
En dan schrijf je een narratief waarmee je je impact probeert vast te stellen, maar word je in je functioneringsgesprek toch nog afgerekend en beoordeeld op het aantal publicaties en citaties. Is impact creëren niet gewoon nóg een taak erbij in het toch al drukke schema van de wetenschapper? Moet er niet een andere manier van beoordelen komen?
Op de huidige manier van beoordelen is veel kritiek, ziet Smit, want het leidt tot perverse prikkels. “Als publiceren het belangrijkst is, ontwikkelen academici soms twijfelachtige strategieën om zoveel mogelijk te publiceren.” Een voorbeeld: ‘salami-slicing’. In plaats van de resultaten van je onderzoek in één publicatie te presenteren, verspreid je het in plakjes verdeeld over meerdere publicaties. Dat kan ten koste gaan van de inhoud. “Dus áls je meer gaat focussen op impact, dan moet je die citaties en aantallen publicaties minder belangrijk maken.”
Daarbij moeten we volgens Smit in de beoordeling van impact niet weer in de val van kwantificeerbare maten trappen. “Je moet voorkomen dat je een nieuw systeem van incentives bouwt rondom impact met dezelfde kwantificeerbare waarden als: hoeveel publiceer je in media, hoeveel word je aangehaald op sociale media? Dat zegt weinig over de daadwerkelijke waarde van onderzoek voor de samenleving.”
Mijnhardt: “Uiteindelijk moeten we toe naar een situatie waarin wetenschappers zich in hun carrière meer mogen specialiseren. Nu eisen we nog te vaak van wetenschappers dat ze van alle markten thuis zijn, over álle kwaliteiten moeten beschikken: je moet didactisch goed zijn, wetenschappelijk goed én maatschappelijk. Als we het accepteren dat daar diversiteit in kan bestaan, komen we al verder.”