In elke stad met een hoger onderwijsinstelling was wel een boek over het verzet van studenten tijdens de oorlog, behalve Rotterdam. Dat moest veranderen, vonden de vijf grootste Rotterdamse studentenverenigingen, verenigd in de Stichting Rotterdams Studentenverzet 1940-1945. Ze stelden hun archieven beschikbaar aan schrijver en historicus Merel Leeman, die het in september hoopt te publiceren bij uitgeverij Atlas Contact.
Na drie en een half jaar archiefonderzoek is het concept van haar boek af en kan ze op de dag van Dodenherdenking alvast wat over haar onderzoek vertellen. “Ik richt me vooral op studenten die vanaf 1940 gingen studeren en voor het eerst op eigen benen stonden, van plan om de vrijheid te proeven. Daarbij verdiep ik me in hun dagelijkse geschiedenis en hoe, in een proces van jaren, de ernst van de oorlog langzaam tot de studenten doordringt.”
Gefusilleerd
Het boek vertelt het verhaal van het verzet van de Rotterdamse studenten aan de hand van jaarclub De Keien van het Rotterdamse Studentencorps (RSC). De acht studenten van die jaarclub woonden met elkaar aan de Claes de Vrieselaan en raakten door de jaren steeds meer betrokken bij het verzet. Een bekende bewoner is Frits Ruys, in 1944 gefusilleerd door de Duitsers op de Kralingse schietbaan vanwege verzet, na verraad door een medestudent.
Het huis staat er nog en Leeman is er geweest. Vandaag de dag woont er een NRC-journalist, die haar graag rondleidde. “Tijdens de oorlog was het huis aan de Claes de Vrieselaan een studentenpension. ‘Pa en ma Riedé’ runden het. De man was een werkloze kapitein – de hele vaart lag stil – dus startten ze een pension. Langzaam maar zeker raakt het echtpaar ook meer betrokken bij het verzet, door de studenten, die op hun beurt overigens niet allemaal meteen in het verzet gingen. Sommigen wel, anderen pas in het laatste oorlogsjaar. Het sprak niet vanzelf om deel te nemen aan het verzet.”
Voor het boek wilde Leeman de belevingswereld van de studenten in kaart brengen. Dat heeft ze gedaan aan de hand van de archieven van de verenigingen en op basis van gepubliceerde interviews, stukken in studentenbladen, het archief van het Niod, het stadsarchief en persoonlijke archieven. “Een zoon van een van de jaarclubleden had nog een enorme kist staan, daar bleken correspondenties in te zitten tussen studenten en een logboek van dagelijkse bezigheden van de studenten. Dat was goud voor mijn onderzoek.”
Jaarclub De Keien
Jaarclub De Keien fungeert in het boek als het raam naar het bredere verzet van studenten in Rotterdam die studeerden aan de Nederlandse Economische Handelshogeschool (NEH, voorloper van de Erasmus Universiteit, red.). “Het duurde even voordat Rotterdam na het bombardement was opgekrabbeld voordat er van verzet sprake kon zijn in de stad. In de eerste fase was onder de Rotterdammers vooral een noodzaak tot zelfbehoud. Eerst een dak vinden”, vertelt Leeman.
De hogeschool was met achthonderd studenten ook relatief klein en jong op dat moment. Aanvankelijk zag Leeman in de archieven ook een zeker conformisme bij de hoger onderwijsinstellingen. “Het belangrijkste was: doorgaan met onderwijs, zij moeten Nederland na de oorlog weer opbouwen. Bij de hogeschool waren veel bedrijven betrokken en een groot aantal bedrijven werkte met de Duitsers samen. Bij hen was het idee: dit is de nieuwe status quo, in dit nieuwe rijk moeten wij ook een vooraanstaande positie hebben. Business as usual als drijfveer.”
In die omgeving proberen studenten de eerste jaren nog vooral student te zijn, ziet Leeman. “De meesten probeerden in eerste instantie zoveel mogelijk hardnekkig door te gaan met hun leven, de oorlog van het lijf te houden. Als je hun notities leest, begrijp je dat. Hoe ze graag nog steeds willen studeren, feesten, kroegentochten willen houden, ontgroenen – terwijl de stad in puin lag.”
Erecode
Maar er was óók verzet in Rotterdam. “Aanvankelijk kwam dat vooral van buiten. Daarom had iemand als Frits Ruys met zijn netwerk ook een grotere rol al vroeg in de oorlog: hij kwam uit Wassenaar en Den Haag was aan het begin van de oorlog het centrum van de Nederlandse illegaliteit. Na het bombardement waren er in Rotterdam voornamelijk hulporganisaties actief. Ik zag dat sommige daarvan zich in latere jaren ontwikkelden tot netwerken van verzet.”
En ook studenten raakten daarbij betrokken. “Van de gehele studentenpopulatie was dat een klein aantal, maar binnen het verzet waren relatief veel studenten, omdat die geen verantwoordelijkheden hadden als een baan of een gezin. Ik probeer te beschrijven hoe dat doorzetten van het dagelijks leven op een gegeven moment overging in verzet, welke factoren bij dat omslagpunt een rol speelden, hoe het was om zo’n dubbelleven te leiden binnen een vriendengroep waarin ze ook nog gewoon student waren. Dat wilde ik begrijpen. En dat blijkt voor elke student weer anders. Daarover wil ik nog niet alles verklappen…”
Niet over alle verenigingen kon ze evenveel informatie vinden. “Studenten van de SSR-R bijvoorbeeld, toen een gereformeerde studentenvereniging, hebben zich altijd heel strikt aan de erecode gehouden dat je na de oorlog niet vertelt wat je tijdens de oorlog gedaan hebt. Een erecode die door anderen om veel redenen, bijvoorbeeld vanwege de behoefte tot zelfrechtvaardiging, geschonden werd. Wat ook ons beeld van verzet weer heeft beïnvloed.”
Falsificatiecentrale en illegale pers
Vanwege het economische karakter van de Nederlandse Hoogeschool had Leeman verwacht dat de Rotterdamse studenten voornamelijk actief zouden zijn bij het Nationaal Steunfonds (die hielp bij het financieren van de illegaliteit in Nederland, red.). Maar dat is niet per definitie zo. “De studenten waren heel breed inzetbaar. Ze konden goed spioneren, een aantal studenten werkte voor de falsificatiecentrale en ze hielpen de illegale pers.”
Ze lacht: “Toen de studenten bij de pers betrokken raakten zag je dat ze enquêtes gingen houden onder de lezers over de kwaliteit van de stukken en wat beter kon. Het blijft, ondanks alles, toch een bedrijf dat ze runden.”
Leeman zag hoe die studenten door het verzet meer binding kregen met de stad. Studenten waren in Rotterdam – stad van de havenarbeider – de gekke buitenbeentjes. “Maar door de oorlog zag je eigenlijk hoe die studentenwereld van Rotterdam in contact kwam met zeelui, communisten en gereformeerden. Allemaal werelden die tot die tijd heel gescheiden bleven.”
Compromisloos
Een andere vraag die ze wil beantwoorden: in hoeverre bracht hun verzetswerk hen in conflict met het in grote mate collaborerende bedrijfsleven, door wie ze via de NEH werden opgeleid. “Je moet in het verzet een compromisloze houding ontwikkelen terwijl je in een pragmatische, economisch gestuurde omgeving zit. En wat doe je eigenlijk na de oorlog met die waarden en houding? Dat beschrijf ik allemaal in het boek.”