Jonathan. Deze Aldabrachelys gigantea hololissa, seychellenreuzenschildpad, brak rond het jaar 1832 uit de schalen van zijn ei, woont sinds 1882 op het eiland van Sint-Helena, en is nu – ondanks zijn dubbelzijdige staar en anosmie – gezond en wel bekroond tot het alleroudste zoogdier op onze aardbol.
Besef: deze schildpad broedde in de nasleep van het gedonder van Van Beethoven en Napoleon. Hij zwom in de Afrikaanse archipels terwijl Délacroix zijn kwast natte, Chopin het ivoor kietelde en Berlioz zijn opiumdromen toonzette. Hij flapperde zijn flippers terwijl vrijmetselaars hun mosgouden vingers in de verlichtingskelk doopten, de ene ideologische stroming ondermijnd werd door de volgende, koper kookte en kinderkootjes kletterden.
Wereldoorlogen, irreligieuze religie, de anamorfisme van moraliteit; Hitler, weapons of mass destruction, geïndustrialiseerde uitroeiing; Mao, Mussolini, Milošević; anarchisme, fascisme, chauvinisme; Srebrenica, Dresden, Podgorica; paars kabinet, postmodernisme, postkolonialisme; terrorisme, racisme, corona-virussen: heel wat voor een schildpad.
En hoe reflecteren onze gestriemde ruggen en gebochelde nekken in de ogen van Jonathan? Simpel: niet. Wij worden neergesmeten door zijn blindheid. Door zijn allerhande rust. Zijn oppermacht ligt in de stoflaag die zijn hoornvlies glazuurt en diens onverdraagzame afwezigheid van spiegeling. Sadistisch, apathisch, doorgaans maalt Jonathan zijn grassprietjes.
Sinds het begin van de lockdown in Nederland voelt het leven zwoel aan. Maandenlang poedelen wij in warm zweet voor gedimde laptops: niemand die het ziet en no-one cares. Wij zijn net Jonathan, onze kaakgewrichten en zwembandjes, aureolen van loomheid accentuerend. Voorzichtigheid heeft de maatschappij in een sluimering gewiegd, heeft ons gezamenlijke metabolisme vertraagd. Vrijwillig ontbinden wij tot smeuïge hoopjes vet en stoelgang.
Maar wij zijn ook niet Jonathan. Gevangenen van Sint-Helena kunnen wij niet zijn, hoe paradijslijk groen wij er ook in zouden kunnen grazen. Wij leven in constante ballingschap, bouwen ontzagwekkende torens, gieten lustig veren over pek. Nee, mens teert niet op rust: wij creëren wetenschappelijke onderzoektakken, onderdrukken minderheden, scheppen maatschappijen, goden: zin. En aan stase geen verhaal: het middeleeuwse moerasdonker werd onherroepelijk ten val gebracht door de luister van de bourgeoisie, en ingevuld met diens grotesk romantisch gedachtegoed. Ik quote Thomas Mann over het katholieke ontzag begin twintigste eeuw voor leed gedurende de middeleeuwen: “Koningsdochters die de stinkende wonden van melaatsen kusten, zich vrijwillig openbaarden aan besmetting, en de zweren die ze kregen hun ‘rozen’ noemden; of het water dat gebruikt werd voor het schoonmaken van abcessen dronken, en zweerden dat er nooit iets zo goed smaakte.”
Kots! Wat een achterwaarts verhaal, niet? De perfecte tentoonstelling van de onrijmbaarheid van ascese en humanisme, stuwing en stroming. Geinig is deze catharsis op zijn minst, goor en stinkend op zijn meest en tekenend is het sowieso… Ach mens… Dus prikken wij, moderne mens, in tijden van corona, onze bubbels lek en werpen wij onze schildpaddenschilden weg. Nu drukken wij onder elkaars neus nieuwe en archaïsche levensvragen, en eisen wij resolutie. Maar hoe vinden wij die?
Je hebt de mensen die met gefrituurde ogen in de fouillis d’arc en-ciel der naakte zon de opneming profeteren: een soortgelijke moes-toestand als Jonathan; wit-gemanteld, gemedieerd door massa-ascese of zelfs massa-zelfmoord. En je hebt de mensen die de bulten op hun geslachtsdelen potloodventeren, hun abcessen uithollen met de bek van Jonathan, miezerig beest. Die fascisme en genocide bejubelen en hun overvloedige gele gal tegen muren aan kotsen.
Tussen deze mensoïden in ligt, echter, onverschilliger en minder exuberant, de mens. Daarmee hebben wij te doen: met de stilte en saaiheid die ons leven brandmerkt, de afwezigheid van verhaal, de nuance van onze imperfecties; de menselijkheid van onze naasten maar ook zeker die van onze vijanden. De oneindigheid van het menselijk dualisme dienen wij te erkennen en de rigiditeit waarmee men zich door onze complexe wereld baant snappen. De struggle van eenieders kruistocht naar waarheid moeten wij kunnen voelen.
En dus is liefde de resolutie; liefde door acceptie, geduld en inclusie. L’amour par l’art, l’église de l’amour. En vergeving is de resolutie. Sorry leren zeggen, want sorry is nog te erg masochistische onderwerping en nog niet genoeg een ware uiting van altruïsme. Sorry is nog te voorwaardelijk, nog te vaak de zeefdruk in een vignet van hiërarchie en krenking. De avant-garde van de beschaving, zuil of klasse, rij of kolom ongeacht, heeft lief en vergeeft, egaliseert het reliëf, is de barmhartige echo van een ander soort gecoroneerde anarchist van meer dan tweeduizend jaar geleden.
Maar ik dwaal in kunstzinnige sectio’s. Mijn boodschap: waan de blik van Jonathan niet die van piëtische Maria, die het lijk van haar doorngekroonde zoon met haar lauwe tranen balmt. Acht Jonathan noch als onbeest. Vind in zijn holle en diepe blik de positieve, relativerende en gekaderde zingeving van ascese en besef: liefde is het evangelie, en het epistel bent u.
Reageren niet meer mogelijk.