Dat waren er direct na de verkiezingen in 2017 nog vijf. Het afgelopen jaar verlieten de academici Tim de Mey (ESPhil), Jacqueline Schenk (ESSB) en Jiska Engelbert (ESHCC) de raad. Daarmee bleven Vladimir Karamychev en Emese von Boné (ESL) als enige onderzoekers over in de raad. Ben Bode is ook gepromoveerd, maar doet in zijn functie bij RSM geen onderzoek. Natalija Gersak (RSM) verliet ook de raad. Zij is zelf geen academica maar werkt als directeur Research Development & Support veel samen met onderzoekers.
‘Nu is het eerder uitzondering dan regel dat de raad echt kritisch is’
Waarom is het eigenlijk een probleem als er maar twee wetenschappers in de raad zitten?
Aleid Barmentlo, voorzitter van de Universiteitsraad en student bij Wijsbegeerte, mist zonder academici een bepaald perspectief. “Je wilt graag discussie in de raad, dan heb je een zo divers mogelijke groep nodig.” Net als Barmentlo denkt ook Engelbert dat academici vrijer kunnen spreken dan ondersteunend personeel, omdat voor die laatste groep het dagelijks werk bestaat uit het uitvoeren van het beleid van het College van Bestuur. “Natuurlijk geldt dat niet altijd, maar met wetenschappers in de raad kun je uitgaan van een kritische massa. Nu is het eerder uitzondering dan regel dat de raad echt kritisch is.” Bij collega’s in staffuncties merkte Engelbert dat ze eerder de vraag ‘hoe’ dan ‘waarom’ stellen. “We zijn niet zomaar een bedrijf maar een universiteit. Continu bevragen is onze academische taak en plicht.”
Gersak vindt dat de nadruk in de raad de laatste tijd te veel op onderwijs ligt. “De studenten zijn goed vertegenwoordigd in de raad. Die zijn er altijd, en hebben meestal ook wat meer tijd dan onderzoekers. Zo kom je in een negatieve spiraal terecht: er zitten te weinig onderzoekers in de raad om onderzoek hoog op de agenda te zetten, daardoor raken ze gefrustreerd en verlaten ze de raad, waardoor er nóg minder in de raad zitten en het nog minder over onderzoek gaat.”
Ook Tim de Mey vindt het problematisch als er belangrijke beslissingen genomen worden over onderwijs, onderzoek en valorisatie zonder dat wetenschappers daar voldoende bij betrokken zijn. “Het ondersteunend personeel in de raad is ook zeer nuttig, maar zij zitten er vaak wel met een zeer specifieke expertise van een bepaalde faculteit of aspect van de universiteit. Dan krijg je dus een toevallige verzameling van mensen die expert zijn op een bepaald vlak.”
Hoe komt het dat er zo weinig academici in de raad zitten?
De centrale organisatie van de universiteit – en dus ook de Universiteitsraad – is volgens Gersak voor veel academici een ver-van-je-bed-show. “Voor hen is de eigen faculteit veel belangrijker. Ze weten ook lang niet altijd hoeveel invloed de raad heeft op de universiteit.”
Wat zowel Schenk, Gersak als Engelbert benoemen, is dat je jezelf geen gunst verleent door in de raad plaats te nemen. “Het is zelfopoffering. Het gaat altijd ten koste van je eigen onderzoekstijd of werk. Je krijgt er op papier acht uur per week voor maar in de praktijk niet een dag minder werk”, vertelt Gersak. Schenk was ook verbaasd toen bleek dat ze een deel van de compensatie-uren voor het werk in de raad in mindering worden gebracht op je onderzoeksuren. “Je wordt nu beoordeeld op je onderzoek en je onderwijstaken, terwijl de Universiteitsraad als een bijzaak wordt gezien.” Engelbert vult aan: “Een actieve rol in de raad zou eigenlijk als volwaardige managementfunctie gezien moeten worden. Een functie als voorzitter van de examencommissie wordt gezien als het hoogste goed, maar raadsleden hebben eerder een soort grijze vlek op ons cv.”
Voor De Mey is werkdruk de belangrijkste reden. “De kwaliteit van de Universiteitsraad is de laatste jaren verbeterd: mensen lezen zich beter in op dossiers, en gaan ook bovenop die dossiers zitten. Voor academici is dat lastiger, die hebben vaak minder tijd. Ik denk dat dat een van de redenen is geweest dat er zoveel academici vertrokken zijn.”
‘Toen dacht ik: ‘Ik zit me hier heel druk te maken om zaken die mijn achterban nauwelijks interesseren’
Waarom ben je zelf gestopt?
Gersak (ging in maart 2018 weg): “Mijn baan werd drukker. Bovendien had ik soms het gevoel dat ik tegen een muur aanliep in de raad. Veel raadsleden vertegenwoordigen alleen hun eigen – soms ongeïnformeerde – mening en niet hun achterban. En dat terwijl de Universiteitsraad heel veel macht heeft op deze universiteit.”
Schenk (vertrok eind 2017): “Een belangrijke aanleiding voor mijn vertrek was dat ik voorzitter van de raadscommissie PFO (Personeel, Faciliteiten en Organisatie) werd. In die commissie staan weinig punten op de agenda die te maken hebben met wetenschap. Toen dacht ik: ‘Ik zit me hier heel druk te maken om zaken die het verlies van mijn onderzoekstijd niet kunnen verantwoorden’. Eerder, toen ik voorzitter was van de ERS-commissie (Education, Research en Student Affairs), vond ik dat wel te rechtvaardigen. Je merkt onder medewerkers wel een onvoorwaardelijke acceptatie om zich voor studentzaken in te zetten, maar andersom is dat niet altijd hetzelfde. Studenten zien of delen niet altijd hetzelfde belang dat wij bijvoorbeeld hechtten aan transparantie in verdeling van middelen van de EUR Initiatives of de Westerdijkgelden (een project van het ministerie van Onderwijs om het aanstellen van extra vrouwelijke hoogleraren te stimuleren, ES).”
‘Ik gaf op dat moment extra cursussen en was bezig met een aantal onderwijsinitiatieven. Ik moet zeggen dat er een grote last van mij af viel’
Engelbert (vertrok in de zomer van 2018): “Ik ben vertrokken omdat ik de kans kreeg om een tijd lang alleen nog maar onderzoek te doen en dat is waar het in academische loopbaan om gaat. Maar ook omdat we als raad niet hard genoeg ’terugduwden’ tegen het College van Bestuur. Sterker nog, raadsleden gingen steeds meer verantwoordelijkheden op zich nemen, op het gebied van duurzaamheid of bij het Centre for Learning and Innovation (studentraadsleden namen zitting in duurzaamheidscommissies en werden actief bij het CLI, ES). Daarmee werden we meer een soort denktank en uitvoerende tak van het CvB. Als er dan eens lastige vragen werden gesteld, bijvoorbeeld over de grootse plannen op gebied van duurzaamheid die in de laatste strategieplannen stonden, maar lang niet allemaal uitgevoerd zijn, dan zei het College van Bestuur: “Wat zouden jullie doen”? Dat doen ze heel slim. Ik snap dat onze studenten dat oppakken, dat siert ze zelfs. Maar de vraag is of dat meedenken de kerntaak van de Universiteitsraad is.”
Bij De Mey (vertrok eind 2017) vertelde zijn opleidingsdirecteur dat het genoeg was geweest. “Het was niet meer combineerbaar met mijn andere werkzaamheden. Ik gaf op dat moment extra cursussen en was bezig met een aantal onderwijsinitiatieven. Ik moet zeggen dat er een grote last van mij af viel.” De compensatie voor het raadswerk van De Mey die zijn faculteit ontving, leidde niet tot lastenverlichting. “Je geeft er geen cursus minder om.”
Wat zou er moeten gebeuren om meer academici in de raad te krijgen?
Schenk en Engelbert vinden het belangrijk dat een bijdrage in een medezeggenschapsraad als waardevoller gezien wordt. “Neem het op in het loopbaanmodel”, bepleiten ze. Als het raadswerk meer gewaardeerd wordt in de beoordeling van een onderzoeker, komt er ook meer ruimte voor academici om plaats te nemen in de raad.
Barmentlo zou graag zien dat raadsleden daadwerkelijk acht uur per week vrijgeroosterd worden om zich met medezeggenschap bezig te houden. “In de praktijk is dat bijna nooit zo. Sommige raadsleden krijgen het wel voor elkaar, anderen niet. Niet alle afdelingen vinden het even belangrijk.”
‘De Universiteitsraad wordt niet altijd voldoende naar waarde geschat’
Een ruimere compensatie is volgens Barmentlo geen oplossing. “Dan wordt het misschien wel een groter probleem, want dan zegt een leidinggevende: ‘Hoezo ga je in de Universiteitsraad? Zoveel wil ik je niet vrijstellen.” De Mey pleit ook niet voor een grotere vergoeding, wel pleit hij ervoor dat de financiële compensatie die faculteiten nu ontvangen voor raadsleden echt wordt ingezet om de lasten van academici te verlichten. “Dat gebeurt bij andere potjes geld vaak wel, maar de Universiteitsraad wordt niet altijd voldoende naar waarde geschat.”
Gersak stelt voor om de raad anders in te delen. Nu bestaat de raad voor 50 procent uit studenten en 50 procent uit medewerkers. Gersak wil dat veranderen in een derde studenten, een derde academici en een derde ondersteunend personeel. “Je moet onderzoekers dan wel overtuigen van het belang om in de raad zitting te nemen.” Ook zou zij graag zien dat raadsleden getraind worden in het belang van een achterban en geïnformeerde opvattingen.
Een andere manier om meer academici aan te trekken is het verbeteren van de zichtbaarheid, denkt Engelbert. “Maar die zichtbaarheid zit niet in logo’s of een nieuwsbrief. Je moet als raad laten zien waar je het verschil kan maken. Bijvoorbeeld het moment rond het nieuwe financiële verdeelmodel (waar de Universiteitsraad tegenstemde, ES) was een heel goed moment voor de medezeggenschap. Het kan even ongemakkelijk zijn om tegenover boze bestuursleden te zitten, maar je hebt wel beet.”
Al uitbreiding in 2015
Het College van Bestuur gaat over de reglementen van de Universiteitsraad, en maakt regelmatig – in samenwerking met de raad – een analyse van de faciliteiten en ondersteuning van de raadsleden. Volgens het CvB is in het collegejaar 2015-2016 het aantal gecompenseerde uren voor medewerkers al verdubbeld (naar acht per week) en is bij een aantal faculteiten de ondersteuning, training en compensatie geregeld.
Ook zijn er universiteitsbreed meer trainingen voor medezeggenschapsleden georganiseerd. Op dit moment wordt een nieuwe analyse uitgevoerd. “Het CvB bespreekt dit onderwerp daarnaast met de decanen zodat ook die waar mogelijk medezeggenschap bevorderen, ondersteunen en faciliteren. Voor wetenschappers is bijvoorbeeld het opnemen van medezeggenschap in het loopbaanbeleid een belangrijke stap”, aldus een woordvoerder.