Ik kom uit een echte roeifamilie. Mijn tante en oom roeiden op hoog niveau en deden zelfs mee aan de Olympische Spelen. Toen ik als vijftienjarige een keer met mijn grote broer mee ging om te kijken, was ik meteen verkocht. Het gevoel als ik in de boot zit, is niet te beschrijven. Lekker buiten, de wind door mijn haar, het zonnetje – en het roeien zelf natuurlijk. Dat is echt een uitlaatklep. Ik kan me dan volledig ontspannen en mijn hoofd leegmaken, terwijl ik toch een grote fysieke inspanning lever. Meestal roei ik alleen, soms met een partner.
Na drie jaar werd ik wereldkampioen bij de junioren. Daarna volgden nog meer EK- en WK-titels en andere bekermedailles. Ik ben behoorlijk fanatiek, vind het echt héél erg leuk én heb talent. Dat zijn de drie belangrijkste factoren. Daarnaast voel ik heel goed wat een boot doet en hoe ik daarop moet inspelen. Ook ben ik goed te coachen. Ik luister echt naar hem, begrijp wat hij bedoelt en doe het ook.
Hopelijk brengt dat me in 2020 naar de Olympische Spelen in Tokio. En dan natuurlijk die gouden medaille winnen. Daar hangt natuurlijk magie omheen. Al moet ik zeggen, uiteindelijk gaat het me niet om die medaille zelf, maar om het feit dat ik dan de allersnelste ben. En om de wedstrijd zelf. Op dat niveau zijn de wedstrijden altijd heel erg gaaf. Dat geeft een kick.”