Booking.com, Airbnb en TripAdvisor hebben ze: beoordelingssystemen. Zo laat je als gast, verhuurder of ondernemer weten of alles naar wens was – of juist niet. Maar hoe zit het met de beoordelingssystemen op de universiteit?

Docenten beoordelen studenten

Hoe kom je erachter of een student zijn diploma verdient en niet slapend in de collegebanken hangt? In Nederland gebruiken docenten daarvoor een cijfersysteem van 1 tot en met 10. Die becijfering gaat via de Onderwijs en Examen Regeling (OER) en de examencommissie. “De docenten zijn de vakspecialist”, zegt Brian Godor, universitair docent bij Pedagogiek en onderwijswetenschappen. “Zij weten wat belangrijk is binnen hun vakgebied, en via een cijfer voor de student maken ze de balans op van wat hij van de aangeboden stof heeft geleerd.” Wie er niets van bakt, krijgt een één, wie alles goed doet, een tien.

Maar zo simpel ligt het niet. Neem de hoogte van het cijfer. Docenten in Nederland blijken vaak niet lager te geven dan een 3,5 en niet hoger dan een 8,5, zegt Godor. “Chinese studenten die hier instromen worstelen daar erg mee. In China is het mogelijk om een tien te krijgen. Maar in Nederland is een tien voor God, een negen voor de decaan en een acht voor een prima student.” Ook krijgt vrijwel niemand een 1 of een 2, ook al is het geleverde werk vreselijk slecht. “Docenten zijn bang dat zo’n cijfer demotiverend werkt, maar dat is een veronderstelling die niet op feiten is gebaseerd.”

Het cijfer dat een student krijgt, betekent ook niet overal hetzelfde. Uit Godors dit jaar uitgevoerde onderzoek blijkt dat faculteiten met academisch sterkere studenten hen strenger beoordelen dan andere faculteiten. Dat fenomeen heet met een mooi woord gate keeping. Ook heb je pech als de student die vóór je op de nakijkstapel ligt, een hoog cijfer krijgt. Want studenten die hier vlak na komen, worden strenger beoordeeld dan studenten die op een willekeurige andere plek op de stapel liggen.

En hoe belangrijk een cijfer ook is om te beoordelen wat een student kan, het zegt niet altijd alles, vindt Godor. “Je wilt vooral dat een student diep, strategisch en conceptueel leert denken.” Het toetscijfer zou daarbij niet zoveel moeten uitmaken. “Want een cijfer hoort nooit een straf te zijn, het is eigenlijk feedback aan de student. Maar tegelijkertijd vraagt de overheid wel om goede prestaties van leerlingen, zoals via prestatieafspraken.”

En daar zit de crux: je wilt als docent niet te veel bezig zijn met die prestatieafspraken. “Als iedereen veel leert maar toch laag scoort, krijg je vragen. Het is dus erg moeilijk om een goede, gebalanceerde test te maken.”

Wetenschappers beoordelen elkaar

Om hoger op de wetenschappelijke ladder te komen, is het voor onderzoekers belangrijk om artikelen in wetenschappelijke tijdschriften te publiceren. Om dat voor elkaar te krijgen, zijn er peer reviews: een collega-wetenschapper (peer) die werkzaam is in je eigen vakgebied, beoordeelt je onderzoek en het artikel dat je erover hebt geschreven. Vaak gebeurt dat anoniem. Het voordeel: een paar kritische ogen die fris het onderzoek bekijken waar je al jaren op ploetert.

Maar peer reviews kennen ook nadelen. Het schrijven ervan kost veel tijd. Niet iedereen heeft daar zin in, waardoor er niet altijd een geschikte peer is voor een artikel. “En als de kritiek niet terecht is omdat de peer reviewer niet genoeg bagage heeft om goed te oordelen, dan is dat erg lastig,” zegt Jack Vromen, hoogleraar Theoretische filosofie bij de Faculteit der Wijsbegeerte en hoogleraar Economie bij de ESE.

Een ander probleem is het vaak kleine vakgebied. “Ook al is een beoordeling anoniem, vaak weet je wel wie de reviewer is.” Zo waren er binnen het vakgebied van Rolf Zwaan, hoogleraar Biologische en cognitieve psychologie, twee professoren die elkaars bloed wel konden drinken. Tijdens congressen stonden ze altijd tegen elkaar te schelden, zegt Zwaan. Hij moest een artikel beoordelen dat een van hen had geschreven. “Ik schreef positief, de andere reviewer was negatief. ‘Oh,’ zei die hoogleraar toen, ‘dat zal die etterbak wel weer zijn met wie ik altijd ruzie heb.’ ‘Nee,’ zei ik, ‘het is iemand anders.’ Dat had ik beter niet kunnen doen, want hij wist wie dat moest zijn. Toen had hij met twee mensen ruzie.”

Om dat soort problemen te voorkomen, is Zwaan voor een open beoordelingssysteem. Alle afwegingen en argumenten zijn dan voor iedereen toegankelijk. “Reviewers letten dan meer op spelfouten en willen het artikel beter maken door goede argumenten aan te dragen.” Bijkomend voordeel is dat je geen nare opmerkingen meer tegenkomt als ‘Een eerstejaarsstudent schrijft een beter stuk’ of ‘Dit is zo slecht, ik moet ervan kotsen’. “Maar het kost wel meer tijd en daar krijg je geen credits voor vanuit de universiteit”, zegt Zwaan. “Terwijl het de wetenschap beter maakt als het goed gebeurt.” Daar valt dus nog wel veel mee te winnen, denkt hij.

Academicus-review

Veel wetenschappers zijn voor open peer reviews, maakte hij op uit een enquête op Twitter onder tweehonderd wetenschappers. Maar niet iedereen durft het aan. “Vooral jonge wetenschappers durven hun naam niet onder een review te zetten omdat ze bang zijn voor repercussies. Ze denken dat een negatieve recensie ervoor zorgt dat een hoogleraar ze dwarsboomt in hun verdere carrière. Soms is die angst terecht. Je moet een open review met een naam erbij dus niet verplicht maken.”

Studenten beoordelen docenten

Verlaat je fluitend en slimmer de collegebanken, of stort je docent twee uur droge stof over je uit? Dat en meer blijkt uit de beoordeling van docenten door studenten via een digitaal evaluatieformulier. Uitkomsten hiervan worden in de opleidingscommissie besproken. Maar de antwoorden op de vragen in het formulier zorgen niet per se voor betere docenten en fijnere lessen, vindt onderwijswetenschapper Brian Godor, die onderzoek doet naar deze beoordelingssystemen. “Vaak worden er vragen gesteld over de tevredenheid van de studenten. Maar wat beoordeel je daar precies mee? Wij willen iets weten over het leer- en groeiproces van studenten.” Daarnaast zegt tevredenheid niet altijd iets over wat studenten geleerd hebben, beweert Godor. “Een student kan ook ontevreden zijn door vele externe zaken, zoals het rooster of hoe interessant het onderwerp was.”

Academicus-reviews

Hoeveel uur je gestudeerd hebt, een andere vraag uit de evaluatie, zegt ook niet zoveel. “Veel studeren zorgt niet automatisch voor een hoger cijfer. En ook al is een docent net zo goed als Einstein in zijn vak, was je als student wel echt gemotiveerd om er les van te hebben? En waarom?” In de beoordelingsformulieren worden, kortom, niet altijd de juiste vragen gesteld. “Ze zijn geen goede weerspiegeling van wat een les en een docent goed maakt. We zouden eerst de vraag moeten stellen wat we goed onderwijs vinden, en daarna bedenken hoe we dat bewijzen.”

Het interpreteren van de evaluatieformulieren is ook bijzonder lastig. Normaal gesproken zijn de reactiepercentages bijvoorbeeld laag. De studenten Lisanne Notenboom (21) en Pim Somerwil (22) hebben nog nooit een evaluatieformulier ingevuld, omdat ze mailtjes hierover altijd in hun tentamenperiode krijgen. “Dan hebben we er geen tijd voor”, zegt Somerwil. Notenboom: “En als je met een nieuw vak bezig bent, dan heb je er een geen zin meer in.” Psychologiestudente Elena Bartre (21) krijgt te vaak een mailtje om een evaluatie in te vullen: elke vijf weken. Bovendien heeft ze er zelf niet veel aan, zegt ze. “We klagen altijd over dezelfde dingen. Zinnen tijdens tentamens zijn niet goed in het Engels vertaald. Het verandert nooit.” Vragen als ‘Hoe was de sfeer in de klas’ en ‘Hoeveel uur heb je gestudeerd’ vindt ze ook niet echt zinnig. “Het is handiger als ze me vragen in hoeverre ik vind dat ik iets geleerd heb van de stof. Als ik een cijfer geef, weet niemand precies hoe het geïnterpreteerd moet worden. En bij de open vragen vul ik zelden wat in.”

Ook Juliette van Trigt (20) vult de formulieren slechts af en toe in. “Niet altijd, te veel gedoe.” Al zijn er wel heel wat dingen te verbeteren, vindt ze. “Sommige docenten praten onduidelijk en gebruiken veel begrippen. Een keer hadden we een gastcollege van iemand die bijna zeventig was, die was helemaal niet meer up-to-date met de stof. Dat was echt een drama. Maar naar zoiets wordt niet gevraagd. Ik weet daardoor niet zo goed of het nuttig is om die formulieren in te vullen.”