Kristel Baele neemt de tijd voor het interview. “Na jullie heb ik geen afspraken gepland”, waarna ze uitlegt dat ze het als bestuurder belangrijk vindt de tijd te nemen voor contacten met medewerkers en studenten van de universiteit.
En omdat besturen vooral keuzes maken is, legt EM haar voorafgaand aan het gesprek een vragenlijst voor. De antwoorden dienen als leidraad voor de nadere kennismaking.
U noemt als een van drie belangrijkste doelen in uw bestuursperiode het verbinding leggen met grote maatschappelijke vraagstukken, wat meteen ook regionale vraagstukken zijn. Vertel.
“De Erasmus Universiteit stal mijn hart vanwege de betrokkenheid bij de grote maatschappelijke vraagstukken in de wereld: klimaatverandering, digitalisering, demografische ontwikkelingen, betaalbaarheid van de gezondheidszorg enzovoort.
“Decennialang zijn universiteiten alleen beoordeeld op excellentie in onderwijs en onderzoek en kwam de zogeheten third mission er bekaaid van af. Valorisatie ging vaak over het opstarten van bedrijven: van kennis naar kassa.
“Ik verheug me daarom in het feit dat steeds meer gekeken wordt naar de bredere taak van een universiteit. Het gaat me om de vraag: waar ben je als universiteit voor? Wat is de ziel van een universiteit?”
Wat is volgens u de ziel van een universiteit?
“De samenleving beter maken door onderwijs. Als ik één euro mocht inzetten dan zou ik dat doen op onderwijs. Ja, meer dan op onderzoek. Denk aan je eigen leven en het effect dat onderwijs op je heeft gehad. Het is de motor in je bestaan. Als je alleen publiceert en verder niks, dan gebeurt er niks.”
Maar een hoge H-index (die de ‘carrière-impact’ van de publicaties van een wetenschappelijk onderzoeker meet, red.) is toch belangrijk voor een wetenschapper?
“Als het H van humaan was, dan ben ik het met je eens. (knipoogt) Nee, het is én én, je hebt beide nodig. Zonder mensen die fundamenteel onderzoek verder brengen, kom je ook nergens.”
Meer vrouwen aan de top bij de EUR is voor u een ander belangrijk doel. Heeft uw voorganger, Pauline van der Meer Mohr, haar frustratie met u gedeeld dat het haar niet is gelukt hier substantieel wat in te veranderen?
“De frustratie is overgedragen, het thema van het lage aantal vrouwen onder de hoogleraren aan deze universiteit was mij bekend.
“De oorzaak is een combinatie van factoren. Een van die oorzaken is de Nederlandse cultuur van werkende vrouwen; dat impliciet van vrouwen wordt verwacht dat zij bij de baby aanwezig is en niet de vader. Mijn ervaring is dat vrouwen uit het buitenland hier verbijsterd over zijn: dat hadden ze niet verwacht in het liberale Nederland.
“Hoe ik daar wel verandering in ga brengen? Je moet strak sturen op deze verandering, anders gebeurt het niet. Ik richt me op transparantie van de selectieprocessen en het op orde krijgen van de zogeheten pijplijn. Zorg dat er voldoende vrouwelijke universitair docenten en hoofddocenten zijn, zodat er wat te kiezen valt bij selectie. Dat zal bij sommige disciplines lastiger zijn, maar je moet er wel naar streven.
“Ook in de instrumenten voor werving en selectie zit vaak een <i>gender bias<i>; in het taalgebruik of in het feit dat veel headhunters zelf man zijn en hun netwerk voor een groot deel uit mannen bestaat. Ik heb recent een wervingsbureau teruggestuurd toen ze met een longlist kwamen met alleen maar mannen erop voor een leidinggevende functie in de stafdienst. ‘Zoek maar beter en op andere plekken’, zei ik, en dan blijkt het wel te kunnen.”
U kiest voor ‘quotum’ boven ‘het stoppen met zeuren over het glazen plafond’. Wanneer is het moment bereikt om een quotum voor het aantal vrouwelijke hoogleraren in te voeren?
“Een quotum is zeker iets wat ik zou overwegen; we zijn al even bezig met elkaar. En natuurlijk is het het beste als de academische gemeenschap dit probleem zelf oplost. Maar er zit wel een verjaringstermijn aan hoe lang je met elkaar hierover bezig kunt zijn. Ik denk overigens niet per se aan een quotum voor een bepaald aantal vrouwelijke hoogleraren. Ik zou het eerder toepassen daarvoor: een quotum voor vrouwelijke docenten en hoofddocenten, om de pijplijn op orde te brengen. Anders zijn de goede vrouwen wat anders gaan doen, tegen de tijd dat je een hoogleraar zoekt.”
Wanneer is uw missie geslaagd?
“Als over acht jaar 50 procent van alle leidinggevenden op de universiteit, directeuren van diensten, decanen natuurlijk, opleidingsdirecteuren, onderwijsdirecteuren en hoogleraren, vrouw is, dan beschouw ik mezelf als succesvol. Met 30 procent zou ik nog steeds tevreden zijn.”
U noemt als belangrijk doel ook digitalisering van het onderwijs. U noemt het zelfs belangrijker dan verdergaande invoering van Engelstalig onderwijs. Waarom?
“Dat Engels gebeurt al, dat geloof ik wel. Bezig zijn met digitalisering van het onderwijs gaat over koers, over waar leiden wij onze studenten voor op? De banen voor onze studenten veranderen in snel tempo en dat is nieuw voor hoger opgeleiden – als je aan een lopende band werkte, had je al veel eerder met robots te maken.
“Studenten moeten worden voorbereid op werk waar ze een relatie aangaan met een intelligente machine. Dat betekent voor studenten dat ze naast basiskennis over hun disciplines ook een set skills moeten meekrijgen om daar mee om te gaan, en daarnaast het basale besef dat je je altijd moet blijven bijscholen. Ook voor opleidingen en docenten heeft dit grote betekenis. Docenten moeten bijhouden wat dit bijvoorbeeld voor een accountant of een advocaat betekent. Vroeger had je hordes jonge juristen die niets anders deden dan informatie bijhouden. Dat kunnen computers straks sneller en beter. Voor het hele onderwijs is dat nu nog een witte vlek.
“Ik kies voor de <i>dual strategy<i> waar de industrie mee werkt. Enerzijds doorgaan met de <i>business as usual<i> en anderzijds dingen uitproberen, pilots inzetten en snel beslissen wat werkt en wat niet. We moeten als collectief moedig zijn om dingen te doordenken, als dat ergens kan dan is dat wel aan een universiteit.”
U kiest uit het lijstje van leiderschapsstijlen, ‘verbindend leider’ om uzelf de definiëren.
“Zelf weet je het vaak niet, maar uit mijn omgeving hoor ik vaak terug dat ik veel betrokkenheid toon. Ik zie de universiteit als gemeenschap en daar wil ik onderdeel van zijn. Ik zeg op heel veel uitnodigingen, bijvoorbeeld voor de opening van een seminar of een evenement van een studievereniging, ja. Het is niet zozeer belangrijk dat mensen weten wie ik ben, maar wel dat mijn deur openstaat als ze me nodig hebben.”
U staat bij sommige medewerkers ook bekend als ‘dossiervreter’ en meer dan de vorige voorzitter met oog voor details. Herkent u dat?
“Als ik doorvraag is daar altijd een reden voor. Als bestuurder ben je aansprakelijk en is het heel legitiem dat ik soms doorvraag. Ieder heeft zo z’n eigen bestuursstijl, maar ik ben ik. En ik begrijp dat als je aan de kant zit waar wat dieper wordt doorgevraagd, dat dat soms vervelend is. Het is niet per se een motie van wantrouwen, maar als bestuurder overzie je dingen nu eenmaal beter, ook de belendende percelen van een onderwerp.”
Uw slechtste eigenschap noemt u ongeduld.
“Soms denk ik: zo zou het moeten zijn, dit is zo logisch, en dan duurt het relatief lang voor je daar aankomt. Dan ben ik wel eens ongeduldig. Maar ik zie ongeduld ook als kracht, als motor voor verandering. De kunst is de balans te houden. Als er iemand weer bij Adam en Eva begint, dat je dan denkt ‘gut ja, zo gaan die dingen soms’. Overigens vind ik de EUR een ondernemende universiteit waar dingen prettig snel gaan.”
De vraag over de rol van de decanen, heeft u ‘geamendeerd’ op onze vragenlijst. U vulde niet in of de decanen meer of minder in te brengen hebben aan het einde van uw bestuursperiode, maar wel dat hun rol anders zal zijn. Kunt u dat toelichten?
(stilte)
“Het is een urban legend op deze universiteit dat de faculteiten heel zelfstandig zijn en de decanen ook. Terwijl mijn ervaring is dat veel al binnen wetten en kaders geregeld is, denk aan een cao of de WHW (Wet op Hoger onderwijs en Wetenschappelijke onderzoek, red.). Heel andere spelers dan de decanen bepalen mede de manoeuvreerruimte van een bestuurder. Ik zie, en zo heb ik dat ook op de eerste bijeenkomst met decanen toegelicht, de universiteit als gemeenschap. Het College van Bestuur en de decanen, we staan samen aan het roer. We dragen samen verantwoordelijkheid en zijn ook samen aanspreekbaar op het resultaat. Ik verwacht dat als een collega-decaan problemen heeft, we dat als collectief oplossen.
“Men is het wel eens met de benadering, maar het zal nog even duren voor men het ook zo voelt. De uitdagingen in deze tijd zijn zo veelomvattend en gaan zo snel, dat je niet je tijd moet willen verspijkeren met dit soort vraagstukken van ‘wij tegen zij.’ Dan ga je wel erg lijken op het strijkje van de Titanic.”
Als u mag kiezen, vindt u dat studenten wel wat meer mogen investeren in hun eigen internationalisering.
“In toenemende mate is het voor een internationale loopbaan belangrijk dat je palet breder is dan het Hollands wit. Door een periode in het buitenland door te brengen als student, laat je zien dat je in staat bent verbinding te maken tussen verschillende werelden.
“Na mijn afstuderen ben ik met mijn toenmalige partner ruim een half jaar op de Comoren geweest, een eilandengroep boven Madagaskar. Ik heb daar veel geleerd. Ik kwam aan op het vliegveld en kwam terecht in een zee van zwarte mensen. Toen realiseerde ik me hoe een Afrikaan zich op Zaventem moet voelen. Dat was voor mij echt een soort omkering.
“De Comoren is een islamitische republiek en ik ben van nature nieuwsgierig naar andere mensen en culturen dus ik wilde de grote moskee bezoeken. Kennissen uit de witte expat-gemeenschap zeiden dan: ‘gut gut, dat je dat durft’, ‘gut gut, dat je dat wil’, en ‘gut gut ze gaan nee zeggen’, ‘gut gut misschien krijg je wel ruzie’. En ik dacht, er is maar één manier om daar achter te komen en dat is erheen rijden. Ik vroeg of ik binnen mocht komen, en dat mocht: alleen even mijn handen en voeten wassen. Alles op een heel normale menselijke manier.
“Ik heb toen geleerd dat mijn referentiekader, ook maar een referentiekader is. Het basale besef dat dingen anders kunnen zijn en ook goed kunnen zijn, dat heb ik daar geleerd. Je wordt toleranter en opener. Je treedt de ander tegemoet met respect voor zijn manier van werken en leven. Niet van: ik ben de norm. Dat gun ik studenten ook.”
U verkiest een gesprek met de dalai lama boven een gesprek met Bill Gates.
“Ik denk dat Bill Gates sowieso wel komt praten, als de Erasmus Universiteit hem zou uitnodigen. Dus dan liever de dalai lama. Praten over geld kan altijd nog. Dat sluit ook aan bij wat ik eerder vertelde over de veranderende rol van de universiteit. Niet alleen geld en performance zijn belangrijk, maar de grote vraagstukken van de huidige maatschappij. Ik denk dat hij daar zinnige dingen over te zeggen heeft.
“Ik noem mezelf geen boeddhist maar ik ben al wel heel lang geïnteresseerd in oosterse filosofie en het boeddhisme is daar onderdeel van. Het plezierige van boeddhisme is dat de leefregels heel overzichtelijk zijn. Anders dan in het katholicisme – iedere Belg wordt als katholiek opgevoed – gaat het niet om ‘gij zult niet dit of dat doen…’, maar ‘gij zult het proberen…’. Dat je alert bent, en jezelf de vraag stelt: hoe heb ik het geprobeerd vandaag en hoe kijk ik terug op mijn dag?
“Op weg naar mijn huis op Katendrecht – meestal met de auto, soms met de fiets of de tram – heb ik vaak een moment waarop ik dat doe. Hoe ging dit, kon dat anders? Het is inmiddels een automatisme om dat gesprek dagelijks met mezelf te voeren. Soms denk je, dat ging precies niet goed en leg ik dat de volgende dag terug bij de collega’s. Dat is het fijne van in een team werken.
“Wat ik de dalai lama zou vragen? Dat heb ik wel in m’n hoofd, maar ga ik jullie niet vertellen…!”
Gentse waterzooi of Rotterdamse kapsalon.
De nieuwe collegevoorzitter verkiest de Rotterdamse kapsalon boven Gentse waterzooi. De Vlaamse traditionele stoverij van groenten, vis of kip en bouillon vindt ze niet echt appetijtelijk. Dan maar een kapsalon? “Oh, is het een gerecht. Ik dacht al, ik heb nog nooit in een kapsalon gegeten.”
Na uitleg over het ontstaan en de samenstelling van het Rotterdamse signatuurgerecht – shoarma, friet, sla, kaas, knoflooksaus en sambal – laat ze ook dit streekgerecht graag aan zich voorbijgaan. Maar ze heeft wel een ander ‘heimweegerecht’. “De eerste tien, vijftien jaar dat ik in Nederland woonde, was het eerste wat ik at als ik terug in Antwerpen was: friet. Het spijt me, maar nergens is de friet zo lekker als in België.”
Wie is Kristel Baele?
Kristel Baele is sinds 1 december 2015 voorzitter van het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit. De Belgische bekleedde daarvoor diverse bestuurlijke functies in het hoger onderwijs, laatstelijk als vicevoorzitter van de Hogeschool Arnhem Nijmegen, en interim-voorzitter van de Hogeschool Leiden. Baele (1959) studeerde politieke en sociale wetenschappen in Gent en Antwerpen, en verhuisde in 1991 naar Nederland.