Studenten moeten voor sommige vervolgopleidingen tienduizenden euro’s betalen. Minister Bussemaker vindt dat universiteiten en hogescholen het prima uitleggen, zegt ze in haar antwoord op kritische vragen van de SP.

Een tweede studie kan aardig in de papieren lopen. Het gewone collegegeld bedraagt bijna tweeduizend euro per jaar, maar wie aan een tweede studie begint, moet meestal veel meer betalen.

De tariefverschillen zijn ook opvallend: voor een medische bachelor betaalt een student vijftienduizend euro aan de Vrije Universiteit en 32.000 euro in Maastricht. Alfastudenten betalen tussen de vier- en tienduizend euro, afhankelijk van de onderwijsinstelling. Rotterdam scoort bij de meeste opleidingen in de middenmoot. Masters zijn vaak nog veel duurder: tussen de 10.000 en 32.000 euro.

Tevreden

De SP vroeg de minister om het collegegeld voor de tweede studie gelijk te stellen aan het wettelijk collegegeld van iets minder dan 2000 euro, maar de minister piekert daar niet over. Ze is tevreden met het huidige systeem, zolang onderwijsinstellingen maar transparant zijn over de ‘hoogte en opbouw’ van het tarief. En dat zijn ze volgens Bussemaker.

Inderdaad geven de meeste onderwijsinstellingen op hun website een verklaring voor hun tarieven. Ze schrijven over het algemeen dat de instellingstarieven zijn gebaseerd op de overheidsbijdrage voor gewone studenten, die behoorlijk uiteenloopt. Een medische opleiding is nu eenmaal duurder dan pakweg een talenopleiding.

Niet genoeg

Maar LSVb-voorzitter Jarmo Berkhout vindt dat niet genoeg. “Ze doen geen moeite om te verantwoorden waarom ze soms gigantisch hoge bedragen vragen. Ze leggen het helemaal niet uit. Het moet voor studenten duidelijk zijn wat ze moeten betalen, maar ook waarom.”

Wat heb je nou aan zo’n uitleg, vraagt ook voorzitter Cees Zweistra van de Stichting Collectieve Actie Universiteiten zich af. Tot aan de Hoge Raad voerde hij rechtszaken over de hoge tarieven van tweede studies. “Ze zetten inderdaad een motivering op de website, maar klopt die wel? We kunnen het niet narekenen. Het instellingstarief zou kostendekkend moeten zijn, maar misschien is de rijksbijdrage per student wel hoger dan de kosten. Ze besteden het geld niet alleen aan onderwijs, maar ook aan wetenschappelijk onderzoek. Je zou willen dat de instellingen hier eens serieus naar kijken, maar iedereen houdt zich schuil achter formele muren.”

'Onzin'

Dat vinden de universiteiten onzin. “Wij zijn van mening dat het transparant is”, zegt woordvoerder Bastiaan Verweij van universiteitenvereniging VSNU. “We kunnen geen gedetailleerde rekensommen maken: denk maar aan alles wat je er dan bij zou moeten zetten: prijs van de gebouwen per vierkante meter, loonkosten etcetera. Wel laten universiteiten zien wat de bekostigingsniveaus zijn en met welke eventuele andere factoren rekening is gehouden.”

De dertien reguliere universiteiten zijn allemaal transparant genoeg, vindt de minister, en veruit de meeste hogescholen ook. Maar acht kleine hbo-instellingen, de Open Universiteit en drie levensbeschouwelijke universiteiten moeten hun tarieven beter toelichten.  Als die onderwijsinstellingen hun verantwoording niet op orde maken, wil minister Bussemaker hen ertoe verplichten en desnoods het tarief maximeren. Maar daar heeft ze al eerder mee gedreigd, zegt SP-Kamerlid Jasper van Dijk, die de schriftelijke vragen had gesteld over de tarieven. “Ze mag het nu eens gaan waarmaken. Niet blaffen, maar bijten.”

Overigens brengen niet alle onderwijsinstellingen een hoog tarief in rekening. De technische universiteiten van Delft en Eindhoven vragen bijvoorbeeld geen cent extra. Verder heeft de overheid een uitzondering gemaakt voor wie een opleiding in de zorg of het onderwijs wil oppikken na zijn eerste studie: die studenten betalen ook het gewone collegegeldtarief.