Ook het onderwijs en de wetenschap zijn verantwoordelijk voor de financiële crisis van 2008, vindt Irene van Staveren. Ze pleit voor meer diversiteit in het economieonderwijs en in de toptijdschriften. Herlees die oude, stoffige economen en kijk verder dan de neoklassieken.
Het is misschien wel de meest gestelde vraag aan economen na de crisis: waarom hebben jullie het niet zien aankomen?
Irene van Staveren, hoogleraar Pluralistische ontwikkelingseconomie, heeft er een antwoord op. “De grote meerderheid van de economen gaat uit van efficiënte markten. Bij financiële markten in het bijzonder zouden de risico’s die alle partijen afzonderlijk nemen elkaar in evenwicht houden, zodat het netto risico nul is. Dan verwacht je geen crisis. Daarnaast denken veel economen dat crisissituaties worden veroorzaakt door iets van buitenaf. Het zit niet in het model, dus als econoom kun je een crisis niet verklaren en niet voorspellen.”
Toch is de vraag niet helemaal eerlijk, want er waren wel degelijk economen die de crisis zagen aankomen, zegt Van Staveren. Een probleem: dat waren geen neoklassieke economen en vooral neoklassieke economen komen aan bod in de toptijdschriften en in het economieonderwijs op universiteiten.
Irene van Staveren (1963) is sinds 2010 hoogleraar Pluralistische ontwikkelingseconomie aan het International Institute of Social Studies (ISS), onderdeel van de Erasmus Universiteit in Den Haag. Ze studeerde in de jaren 80 economie aan de Erasmus Universiteit en promoveerde in 1999 op een proefschrift over een aristoteliaans perspectief op de economie. Sindsdien is ze verbonden aan het ISS. Van Staveren is als bestuurslid betrokken bij het Sustainable Finance Lab, een denktank die een duurzamere financiele sector voor ogen heeft. Sinds eind vorig jaar is ze vicevoorzitter van de Nederlandse tak van Rethinking Economics, een wereldwijde beweging van studenten die een diverser economisch denken bepleiten. Eind februari verscheen van haar hand bij Uitgeverij Boom het boek Wat wij kunnen leren van economen die (bijna) niemand meer leest.
Oude antwoorden op hedendaagse problemen

Vorige maand verscheen haar nieuwe boek, getiteld Wat wij kunnen leren van economen die (bijna) niemand meer leest. Hierin bespreekt Van Staveren de ideeën van haar tien favoriete economen in relatie tot de hedendaagse economische problemen.
Ze schreef het uit frustratie over de reikwijdte van het economisch debat en het economisch beleid. “Neem de stijgende kosten in de gezondheidszorg, dat is een groot probleem. Maar men komt altijd maar met één oplossing: privatiseren en marktwerking. En vervolgens is iedereen verbaasd dat er zoveel fusies plaatsvinden en monopolies ontstaan. Dat had je kunnen weten, want iemand als de Britse econome Joan Robinson heeft dat lang geleden al voorspeld.” Met haar boek wil Van Staveren handvatten bieden aan (toekomstige) beleidsmakers. Niet door ze ‘die oude, stoffige economen’ voor te kauwen, maar met oude antwoorden op hedendaagse problemen, en met hedendaagse voorbeelden van oplossingen die die oude, stoffige economen hadden kunnen bedenken.
Beleidsmakers hadden wel wat meer kunnen leren van bijvoorbeeld Frank Knight, die honderd jaar geleden al is gepromoveerd op het onderscheid tussen risico en onzekerheid, of van Hyman Minsky, die uitlegde dat risico’s elkaar versterken door optimisme, zegt Van Staveren. “Als economen daar in hun onderwijs meer aandacht aan hadden besteed en beleidsmakers het hadden onthouden en gebruikt, dan was het toezicht in de financiële sector anders geweest, dan waren de risicomodellen van banken anders geweest en dan hadden we de crisis niet in deze mate hoeven meemaken.”
Smeltend economieboek

In de zomer van 2009 wees het toonaangevende opinieblad The Economist het universitaire economieonderwijs al aan als een van de schuldigen van de crisis. Op de cover een smeltend boek –Modern Economic Theory. De boodschap: beperkingen in het economieonderwijs hebben bijgedragen aan de crisis, dus we hebben nieuw economieonderwijs nodig. “Als zo’n tijdschrift met die boodschap komt, verwacht je dat er iets gaat veranderen. Maar hét boek kwam niet.” Van Staveren besloot het zelf maar te schrijven. Dat resulteerde vorig jaar in Economics After the Crisis, een inleidend economieboek dat verschillende stromingen naast elkaar presenteert.
“Er is geen enkel ander economieboek dat verschillende theorieën naast elkaar behandelt”, vertelt Van Staveren. “Terwijl iedere andere wetenschap daarmee begint. Sla een inleiding sociologie open en je krijgt een overzicht van de grote denkers en hoe hun invloeden vandaag de dag nog terug te zien zijn in het vakgebied.” Economie-inleidingen behandelen voornamelijk de neoklassieke concepten en modellen, niet de institutionele benadering van Veblen of Minsky’s instabiliteitstheorie.
Relevantere soort economie

Daar ergerde Van Staveren zich in de jaren 80 al aan, toen ze economie studeerde in Rotterdam. “Ik kon het mensbeeld dat er gedoceerd werd niet voor zoete koek slikken.”
En ze zat met vragen waar in de collegezaal of in de boeken geen bevredigend antwoord op kwam. Over de loonverschillen tussen mannen en vrouwen bijvoorbeeld: waarom is er zoveel verschil? Waarom werken in Nederland zoveel vrouwen parttime? “Daar was nauwelijks aandacht voor in een vak als Arbeidseconomie.”
Bij het vak Geschiedenis van het Economisch Denken moest ze het hoofdstuk over Karl Marx overslaan. Maar vertel een nieuwsgierige jongvolwassene dat iets niet mag en hij doet het toch. “Ik ging natuurlijk meteen naar De Slegte voor een tweedehands exemplaar van Das Kapital.”
De verleiding om over te stappen naar een andere discipline was groot, zegt Van Staveren. “Vrienden vroegen: ‘Irene, waarom maak je het jezelf zo moeilijk door door te gaan in zo’n vak?’ Maar ik kwam geleidelijk steeds meer economen op het spoor die aan economie deden waarvan ik denk dat het een relevantere soort economie is, dat dichter bij de economische werkelijkheid staat en een realistischer mensbeeld heeft.” Het prikkelde haar alleen maar méér om door te gaan, want ze wilde juist dat die economen óók voor het voetlicht werden gebracht en bediscussieerd zouden worden.
Na haar studie werkte Van Staveren een jaar aan een onderzoeksvoorstel voor een promotieplek, over een aristoteliaans perspectief op de economie, aan de hand van Amartya Sen en de feministische economie die eind jaren 80 net in opkomst was. “Van hoogleraren op de economische faculteit kreeg ik nul op het rekest. Ze vonden het geen economie. Ik moest maar bij sociologie, vrouwenstudies of filosofie gaan kijken.”
Ze kreeg ondertussen twee kinderen en een partner, en een andere baan, want er moest brood op de plank komen, maar het onderzoek bleef altijd kriebelen. Uiteindelijk, acht jaar later, kwam Arjo Klamer terug naar Nederland en bij hem kon Van Staveren meteen aan de slag met haar onderzoek.
Waarde van rationaliteit
Nu, zo’n twintig jaar later, is Van Staveren hoogleraar Pluralistische ontwikkelingseconomie, lid van het Sustainable Finance Lab en sinds kort ook vicevoorzitter van de Nederlandse tak van Rethinking Economics, een wereldwijde beweging van kritische economiestudenten die meer pluralisme in het economieonderwijs willen. Ze ziet ook dat er maar weinig is veranderd. De neoklassieke theorie is nog steeds dominant.
Het neoklassieke denken kent volgens Van Staveren twee problemen. “Allereerst staan markten altijd centraal, met de aanname dat ze doorgaans goed functioneren en neigen naar evenwicht, en dat problemen in de markt van buitenaf komen. Dat is een behoorlijk beperkte opvatting van markten die regelmatig last hebben van bubbels of instabiliteit. Het tweede probleem heeft te maken met nogal reductionistische aannames over menselijk gedrag. Mensen zouden rationeel zijn en bezig zijn met nutsmaximalisatie. Maar wat er in jouw en mijn nutsfunctie zit is onzichtbaar, het is een black box. Denk bijvoorbeeld aan een situatie dat je meer koffie drinkt dan je weet dat goed voor je is. Volgens een psycholoog of gedragseconoom is dat irrationeel, volgens een institutioneel econoom doe je het omdat je meedoet in een bepaalde trend, bijvoorbeeld omdat je collega’s ook veel koffie drinken. Maar een neoklassiek econoom zal zeggen: ‘Eigenlijk is het wel rationeel, want je hebt blijkbaar een hele korte tijdshorizon en je houdt er geen rekening mee dat je op den duur hyper wordt of maagklachten krijgt.’ Als je alles wat eigenlijk elke andere wetenschapper af zal doen als irrationeel toch weet om te draaien tot rationeel, omdat het blijkbaar een preferentie is in die onzichtbare nutsfunctie, wat is dan nog de waarde van je concept van rationaliteit? Ik vraag me af of zo’n theorie nog wel veel kan verklaren.”
Overwoekerd zijpad
Hoe heeft één theorie zo dominant kunnen worden? “Het heeft deels te maken met de jaren 70 en 80”, vertelt Van Staveren. “Toen is er veel keynesiaans beleid gevoerd en dat is wat uit de bocht gevlogen. Niet omdat Keynes het fout had, maar omdat het voor beleidsmakers makkelijk is om in slechte jaren geld uit te geven en moeilijk om in goede jaren de hand op de knip te houden.”
Het is een kwestie van de baby met het badwater weggooien. Hetzelfde gebeurde met Marx na de val van de Berlijnse Muur. “Natuurlijk, hij was een revolutionair en een communist, maar hij was ook een scherp analist van het kapitalisme. En die scherpe analyse geldt vandaag nog steeds.”

Daarnaast denkt Van Staveren dat economen maar weinig nieuwsgierig zijn naar originele ideeën. “Een aantal jaar geleden werkte ik samen met een hoogleraar economie en hij zei, alsof het heel vanzelfsprekend was: ‘Ik lees nooit boeken, ik lees alleen artikelen’. Economen als Adam Smith, John Maynard Keynes of Joan Robinson kennen we niet van hun artikelen, ze schreven boeken. Als je als econoom alleen nog maar de nieuwe artikelen leest en nooit teruggrijpt naar oude werken, dan vergeet je ze ook. Dan gebruik je ze niet meer in je onderzoek, doceer je ze niet meer aan studenten. Voor je het weet is het een overwoekerd zijpad geworden dat niet meer te begaan is.”
Too big to fail
“Ook veel neoklassieke economen zijn echt geschrokken van de crisis en op zoek gegaan naar verklaringen.” Een van die verklaringen is bijvoorbeeld het too big to fail-argument. De banken zijn zo groot geworden dat ze wel móésten worden gered door de overheid. “Binnen het neoklassieke denken werd juist altijd gezegd dat financiële markten zichzelf wel zouden reguleren. Maar als je het too big to fail-argument aanhangt, moet je ook erkennen dat die zelfregulatie heeft gefaald.”
Die stap maken neoklassiek economen volgens Van Staveren niet. “Mensen in de sociale of de institutionele economie gaan wel een stap verder en vragen zich af waarom de banken zo groot zijn geworden. Zij komen uit bij de afschaffing van de Amerikaanse Glass-Steagell Act in 1999, die er zestig jaar lang mede voor zorgde dat we geen crisis hadden door de splitsing van zakenbanken en nutsbanken. Na de afschaffing van die wet stonden de deuren open naar verdere deregulering, en dat is toch wel een belangrijke oorzaak voor de groei van banken.”
Het is dus hoog tijd dat we ook die sociale en institutionele economen in de armen sluiten, vindt Van Staveren. Niet in plaats van de neoklassieke theorie, maar ernaast. “Het gaat er niet om dat je studenten moet vertellen wat goed en fout is, maar je moet ze een breder palet bieden. Dat kan het onderwijs alleen maar verrijken.” Zo ver zijn we nog lang niet, zegt ze. “Vooralsnog is er in de economie maar weinig ruimte voor pluralisme. Cynici zeggen dat we eerst nog een crisis nodig hebben.”
EM heeft het bestuur van de Erasmus School of Economics gevraagd om een reactie op dit pleidooi voor meer pluralisme in het economieonderwijs. De decaan en vicedecaan van de faculteit wilden daar echter niet aan meewerken.