Opdat u tijdens de kerstdis volledig op de hoogte bent van de laatste ontwikkelingen: een exclusief academisch jaaroverzicht. Bij dezen de nieuwe inzichten, trends en concepten die de Rotterdamse onderzoekers afgelopen jaar het hoofd op hol brachten.
De boom is opgetuigd, de nieuwjaarsplannen gemaakt en u hebt, ook al vindt u het misschien een achterhaald concept, zeer waarschijnlijk toch even gespiekt welke platen er dit jaar weer in de Top 2000 terecht zijn gekomen.
Dat betekent: lijstjestijd. De beste thrillers, de snelst groeiende bedrijven en de meest aanstormende acteurs in Hollywood – u moet inmiddels een welhaast onmogelijke prestatie verrichten om niet in aanraking te komen met de enige vorm van journalistiek die tegen de kerstdagen nog mogelijk lijkt: het jaaroverzicht.
Ook wij konden ons niet bedwingen.
De wetenschappers die we spraken deden een poging ons te ontmoedigen. We wisten toch wel dat het academische werk geen opeenstapeling van successen was? Dat niet iedereen bezig is ‘met de ontdekking van het Higgs-deeltje’ (psycholoog Rolf Zwaan)? Dat wetenschappelijk onderzoek zich nog het beste laat karakteriseren als ‘een olietanker’ (econoom Bas Jacobs)?
Ja, dat weten we. Maar toch wilden we u niet zonder lege handen de kerstdagen in sturen. Dus hierbij, een greep uit het werk van de ruim tweeduizend onderzoekers die zich dagelijks in het zweet werken om de wereld een klein beetje beter te begrijpen. Volledig willekeurig. Maar dit bracht 2015 ons.
#1. De zelfrijdende auto

Hij is er nog niet, maar hij komt er wel. En dat is goed nieuws, voor bedrijfskundigen. Niet zozeer omdat ze blij zijn dat ze straks hun e-mail kunnen bijwerken tijdens de rit naar de universiteit, maar omdat zich hiermee een totaal nieuwe vorm van innovatie aandient. De term is de disruptieve economie. AirBNB die de hotelbranche van z’n sokken blaast, Zalando die de mode-industrie in verwarring achterlaat. En Google (ooit enkel een zoekmachine) die de automarkt wil overnemen.
Essentieel om deze nieuwe vorm van bedrijfsvoering te begrijpen (en daarom interessant voor bedrijfskundigen), is dat het niet langer gaat om het lanceren van een baanbrekende nieuwe dienst of product, maar om nieuwe verdienmodellen, zegt Justin Jansen, hoogleraar Ondernemerschap aan de Rotterdam School of Management. Jansen is een van de onderzoekers die zich bezighoudt met de vraag hoe bedrijven disruptief kunnen zijn in plaats van ten prooi te vallen aan nieuwkomers op de markt. En hoe je als land een ‘ecosysteem’ creëert waarin je ruimte biedt voor de Booking.com’s van deze wereld.
Om een lang verhaal kort te maken: we moeten van start-up naar scale-up. Dachten we een paar jaar geleden nog dat elke zolderkamer en garagebox zomaar een nieuwe Google konden voortbrengen, in de praktijk blijkt slechts een klein deel van de start-ups een snelgroeiend bedrijf te worden.
Uit de dit jaar voor het eerst door Jansen gepubliceerde ScaleUp Dashboard, blijkt dat 5,4 procent van de Nederlandse bedrijven met meer dan tien medewerkers een snelgroeiend bedrijf is. “Dat percentage ligt ruim boven het percentage snelgroeiende bedrijven dat zich in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland of Frankrijk bevindt, juist die landen die de afgelopen jaren zijn genoemd als de scale-upnaties van Europa”, zegt Jansen. Iets disruptiever mag overigens wel, want dit percentage lag zeven jaar geleden nog twee keer zo hoog. Wat we nodig hebben: een nog betere toegang tot groeikapitaal en meer ondernemerschapsonderwijs. “Grote bedrijven moeten ervan doordrongen zijn dat ze jonge bedrijven nodig hebben. En andersom.”
#2. De wereld wordt steeds ongelijker

Voor onze economen zijn de jaren sinds de financiële crisis niet altijd even plezierig geweest. Ook afgelopen jaar nog: Joris Luyendijk die de wetenschap verweet dat ze zich onvoldoende kritisch opstelde tegenover de bancaire wereld. En de Rotterdamse professor Jaap Spronk, die bij zijn afscheid als hoogleraar Financial Management Science de knuppel in het hoenderhok gooide met de opmerking dat financieel onderzoek en onderwijs aan een grondige herziening toe zijn.
Maar met de publicatie van Piketty’s Kapitaal in de 21ste eeuw was er ineens weer een positief geluid. En wát voor een. In werkelijkheid is het alweer meer dan een jaar geleden, maar de impact was zo enorm dat de gevolgen nog in heel 2015 natrilden. In één klap stond de discussie over economische ongelijkheid weer op de kaart. In de wetenschap, maar vooral daarbuiten.
“Ik heb nog nooit meegemaakt dat mensen geld betaalden om in Paradiso op elkaar gepakt naar een econoom te luisteren die daar een zeer wetenschappelijk verhaal afsteekt”, zegt Bas Jacobs, hoogleraar Openbare Financiën en Economisch Beleid aan de Erasmus School of Economics. “Het was een wonderlijke gebeurtenis. En ik denk dat we dat nooit meer gaan meemaken.” Het leidde tot discussies over belastingherzieningen, over het basisinkomen en vooral: over de ongelijkheid in Nederland.
Jacobs is er niet rouwig om dat het thema weer op de agenda staat, want alle aandacht voor zijn vakgebied is welkom. Dit najaar publiceerde hij het boek De prijs van gelijkheid. Maar het idee dat ongelijkheid in Nederland daadwerkelijk een enorm probleem is, weerspreekt hij. In de Verenigde Staten is er echt iets aan de hand, maar hier is de inkomensongelijkheid vergelijkbaar met de Scandinavische landen, aldus de econoom. “Waar je wel een verschil ziet, is bij de vermogensongelijkheid, maar die wordt dan weer gedempt door onze pensioenen.”
#3. U bent een racist

Grote kans dat u het niet wist. En grote kans ook dat u, zelfs nu u het te horen krijgt, gelijk een aantal argumenten opsomt om deze bewering te weerspreken. Dat wordt lastig, de cijfers zijn namelijk tegen u.
Het zit zo. Een groot deel van ons racisme is onbewust, of zoals het in de maatschappelijke discussie vaak genoemd wordt, institutioneel. Dat betekent dat iemand die Mohammed heet minder snel wordt uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek dan iemand die Erik heet. En een Marokkaanse Nederlander vaker de deur in zijn gezicht krijgt als hij op zaterdagavond naar de Blender wil (voor de senioren onder u: dat is een discotheek in de Witte de Withstraat).
De discussie is, ook aan de universiteit, weer helemaal terug. Interessant hierin is het werk van historicus Zihni Özdil, die dit jaar het boek Nederland mijn vaderland publiceerde, maar ook dat van sportonderzoeker Jacco van Sterkenburg, van de Erasmus School of History, Culture and Communication. Van Sterkenburg analyseerde het commentaar bij voetbalwedstrijden en kwam tot een onthutsende conclusie. Samengevat: waar ‘witte’ spelers worden geroemd om hun tactische inzicht of hun vermogen tot samenwerken, worden ‘zwarte’ spelers veel vaker besproken in ‘dierlijke’ termen. Witte spelers zijn slim, zwarte spelers kunnen hard rennen.
Het racismedebat kende dit jaar deels een opleving naar aanleiding van de vraag hoe we als samenleving verder moeten met Zwarte Piet. Ook aan de Erasmus Universiteit: collegevoorzitter Pauline van der Meer Mohr deed een poging om de Sinterklaasviering goed (lees: zonder al te veel gezichtsverlies voor de universiteit) te laten verlopen.
Het is bijzonder dat dit debat aan de universiteit gevoerd werd, want in algemene zin hebben academici het moeilijk met de ‘zwarte bladzijden uit de Nederlandse geschiedenis’, of het nu gaat om de slavernij (bij de Zwarte Piet-discussie) of om het Nederlandse oorlogsverleden in Indonesië. “We kennen in Nederland geen radicale traditie, waarin wetenschappers de polemiek opzoeken en taboes doorbreken”, zegt historica Stef Scagliola. “Het zijn vooral journalisten die dit soort gevoelige onderwerpen op de kaart zetten. En dan volgt later pas de universiteit.”
#4. Medici worden IT-ers

Nog niet eerder in zijn carrière was Jan Hoeijmakers, hoogleraar Moleculaire Genetica aan het Erasmus MC (bijna pensioengerechtigd), zo optimistisch. alzheimer, parkinson, zelfs kanker: volgens Hoeijmakers, die al eerder enorme doorbraken boekte met zijn onderzoek naar veroudering, staan we aan de vooravond van een revolutie.
Zijn optimisme is deels te danken aan een batterij apparatuur die de biomedici de afgelopen tien jaar verzamelden op de zesde verdieping van het faculteitsgebouw. Het hele menselijke genoom in kaart brengen, iets wat in het Human Genome Project van de jaren negentig nog voor schier onmogelijk werd gehouden (en honderden miljoenen euro’s kostte) duurt nu een paar weken en kost vijfduizend euro. De essentiële genen, die verantwoordelijk zijn voor bepaalde ziektes of eigenschappen, in kaart brengen kan zelfs in een fractie van tijd en veel minder geld: je gooit er een willekeurige cel in, en binnen een paar dagen heb je een paar terabyte aan baseparen.
Louter goed nieuws dus, ware het niet dat de ontwikkelingen zo snel gaan dat een gemiddelde genome sequencer binnen drie jaar technisch achterhaald en aan vervanging toe is. De afgelopen jaren werd in totaal zo’n 25 miljoen euro geïnvesteerd, schat Wilfred van IJcken, hoofd van de Genomics-afdeling van het Erasmus Center for Biomics. Op het verlanglijstje nu staan nieuwe sequencers die – afhankelijk van de leverancier – tussen de zes en negen ton kosten. En dergelijke bedragen heeft een universiteit niet zomaar. En dus wordt er gezocht naar een manier om dit soort dure analyses ofwel uit te besteden, ofwel samen met andere afdelingen en universiteiten te organiseren. Van IJcken: “We onderzoeken de mogelijkheid van shared facilities.”
Het is niet het enige vakgebied waarin de medici steeds afhankelijker worden van een zeer complexe technologische infrastructuur. Hoogleraar Virologie Marion Koopmans haalde afgelopen jaar samen met een groot aantal andere onderzoeksinstellingen een beurs van twintig miljoen euro binnen om een databank te ontwikkelen met daarin de belangrijkste ziekteverwekkers. De kennis is er, de grootste uitdagingen liggen in het sneller en efficiënter opslaan, analyseren en delen van die kennis.
#5. Het meeste wetenschappelijke onderzoek klopt niet

Het jaarlijkse eredoctoraat van de Erasmus Universiteit ging dit jaar naar de Amerikaanse medicus John Ioannidis (Stanford University), auteur van het essay met de veelzeggende titel ‘Why most published research findings are false’ (PLoS Medicine, 2005).
Een veelzeggende keuze, want het staat symbool voor een trend om kritisch naar het wetenschapsbedrijf te kijken. Vooral in de sociale wetenschappen, het gebied dat het zwaarst getroffen werd door de fraudegevallen Diederik Stapel en – aan onze eigen universiteit – Dirk Smeesters, werden de teugels het afgelopen jaar flink aangehaald. Hoognodig, zegt hoogleraar Cognitieve Psychologie Rolf Zwaan, een van de voorlopers in Rotterdam.
In zijn eigen vakgebied is slechts de helft van de onderzoeken te reproduceren. In de sociale psychologie, het vakgebied van Smeesters en Stapel, is dat zelfs maar 25 procent. Onderzoekers maakten de ene methodologische fout na de andere. Ze lieten proefpersonen weg, of voegden die toe, zodat ze net wel een significant resultaat hadden. Of ze vormden hun hypothese pas als hun dataset een serie relaties had uitgebraakt. Dit gebeurde overigens vaak onbewust, voegt Zwaan eraan toe.
Zwaan, die als we hem spreken net in Tasmanië is voor een lezing over reproduceerbaarheid, pleit voor een herwaardering van het edele handwerk. Onderzoek overdoen bijvoorbeeld. En ook bereid zijn genoegen te nemen met negatieve, of tegenvallende resultaten. Hij voorziet een radicale verandering in de hele psychologie. “Als we strenger zijn, moeten we ook accepteren dat niet elk onderzoek een smeuïg resultaat oplevert. Ik doe al vijfentwintig jaar onderzoek naar taalbegrip. De inzichten die daaruit voortkomen zijn wijdverbreid, maar het zet de wereld niet per se op zijn kop. Dat is óók wetenschap.”
#6. Het postmodernisme is dood, leve het metamodernisme

Weg South Park, weg ironie, weg met het geloof in het einde van de geschiedenis. De zeitgeist verandert. De hoogtijjaren van het postmodernisme, het paradigma dat cultuurfilosofen gebruikten om de laatste decennia van de twintigste eeuw te begrijpen, liggen sinds dit jaar definitief achter ons. De nieuwe term is het ‘metamodernisme’, een concept waarmee u – mocht u erin slagen haar te begrijpen – zeker indruk maakt bij de kerstborrel.
Het begrip definiëren is echter bijna onmogelijk. Volgens een van de geestelijke vaders, de Rotterdamse cultuurfilosoof Robin van den Akker, moeten we dit soort begrippen zien als “een vlag die de coördinaten duidt van een nieuw cultureel landschap, waarin verschillende culturele analyses samenklonteren.”
Vijf jaar geleden startte hij samen met collega Timotheus Vermeulen het onderzoeksplatform ‘Notes on metamodernism’. Er waren symposia, boeken, vertalingen naar het Russisch en Chinees en veel media-aandacht, vanuit de hele (westerse) wereld. En hij zag hoe het metamodernisme zich ontwikkelde tot een nieuwe modekreet in de filosofie, met het afgelopen jaar als voorlopig hoogtepunt. Enkele kenmerken: ruimte voor oprechtheid, aandacht voor het maakproces en constructief engagement. We durven weer te dromen, maar hebben tegelijkertijd het historische besef hervonden wat we in de postmoderne jaren waren kwijtgeraakt. Dat wil zeggen: we zijn licht optimistisch, tegen beter weten in.
“Vaak wordt gedacht dat wij een pleidooi houden voor deze ontwikkelingen”, zegt Van den Akker. “Maar voor ons is het enkel een vorm van cultuuranalyse. Wat je vindt van deze ontwikkelingen, hangt vooral af van je plaats in het politieke spectrum. Ik denk persoonlijk dat we totaal tekortschieten in het vinden van oplossingen. Zie Thomas Piketty. Zie Naomi Klein. Volgens mij stevenen we af op een cluster fuck van wereldhistorische proporties.”
Zo. Fijne feestdagen.