Toen Justin Trudeau, de kersverse premier van Canada, bij de presentatie van zijn kabinet werd gevraagd waarom hij het zo belangrijk vond dat er evenveel vrouwen als mannen in zouden zitten, antwoordde hij, na een korte pauze: ‘Because it’s 2015.’ Eerder had hij al aangegeven het belangrijk te vinden dat zijn ministersploeg een goede weergave is van de Canadese samenleving. Ook op dat punt is hij zijn belofte nagekomen: het kabinet is een mengelmoes van mensen met etnische achtergronden en, niet onbelangrijk, twee ministers hebben een lichamelijke beperking.
Kijken we naar de Nederlandse regering, dan is deze stukken minder divers: alle twintig bewindspersonen zijn roomblank en van de dertien ministers zijn er vijf vrouw. Bovendien zijn de belangrijkste posten louter door mannen bezet.
In de wetenschap, die zo mogelijk een nog grotere voorbeeldfunctie heeft dan de politiek, is de situatie niet veel beter: van de voltijds hoogleraren aan mijn faculteit zijn er welgeteld nul(!) in het bezit van twee X-chromosomen. Om nog maar te zwijgen van de etnische diversiteit.
Een belangrijke reden voor deze bedroevende cijfers is denk ik de mythe van de wetenschap als level playing field, waar de enige redenen voor succes de kracht van argumenten en het ontwikkelen en overdragen van kennis zijn. Aanhangers van die these zijn geneigd te stellen dat vrouwen en minderheden ondervertegenwoordigd zijn omdat ze nu eenmaal niet over de gewenste kwaliteiten beschikken. Wie de publicaties over vertegenwoordiging van vrouwen en minderheden in de wetenschap doorneemt, kan echter niet tot een andere conclusie komen dan dat ook academici bij personele beslissingen in de eerste plaats mens zijn en pas in de tweede plaats wetenschapper. Zo krijgen mannelijke docenten in vergelijkbare omstandigheden nog altijd gunstigere studentenevaluaties dan hun vrouwelijke collega’s. Ook kwam er in mei van dit jaar een studie uit waaruit blijkt dat wetenschappelijke beroepen nog altijd sterk worden geassocieerd met mannelijke eigenschappen. Het land waarin dit verband het nadrukkelijkst werd gelegd? Nederland.
Dat deze impliciete bias niet alleen voor vrouwen geldt, maar ook voor etnische minderheden, werd mij vorig jaar pijnlijk duidelijk. In de rij voor de hamburgerkraam tijdens de jaarlijkse uitreiking van de kerstpakketten hoorde ik hoe het duo dat voor mij in de rij stond (beiden niet-blank, een van hen droeg een hoofddoek) werd gevraagd of ze wisten dat de lunch alleen voor academisch personeel was.
Een andere reden voor deze ondervertegenwoordiging van vrouwen en minderheden is wat Jan Willem Duyvendak eerder al treffend een ‘cultuur van zelffelicitatie’ heeft genoemd: veel universiteiten, ook de EUR, zijn zó bezig met hun imago, dat ze iedere welgevallige ranking breed laten uitmeten door hun communicatie-afdeling, en de term ‘excellent’ gebruiken waar ze maar kunnen. Aan een solide diversiteitsbeleid zal een erkenning van het probleem vooraf moeten gaan en dat is natuurlijk slecht voor het imago. Misschien moet er daarom maar een ranglijst voor universiteiten komen die diversiteit en emancipatie als voornaamste criteria hanteert. De aanvoerder van die lijst mag wat mij betreft het alleenrecht krijgen op het gebruik van de term ‘excellent’. Ik ben alleen bang dat de EUR geen kanshebber zal zijn.