Noem me ouderwets, maar van huis uit heb ik meegekregen dat je alleen trots kunt zijn op iets wat je zelf voor elkaar hebt gebokst. Vandaar ook dat ik trots zijn op je land of je stad nooit goed heb kunnen begrijpen. Een van mijn helden, de Iers-Amerikaanse stand-upcomedian George Carlin, formuleerde het als volgt: ‘Van Ierse afkomst zijn is geen vaardigheid, het is genetisch toeval. Je zegt toch ook niet dat je er trots op bent dat je één meter tachtig bent, of genetische aanleg hebt voor darmkanker? Waarom dan trots zijn op je afkomst?’

Niet vreemd dus dat ik een beetje een vieze smaak in mijn mond krijg van de manier waarop mijn woonplaats de laatste tijd de hemel in wordt geprezen. In bepaalde kringen ben je persona non grata als je niet met het schuim van je soy latte nog in je gecultiveerde hipstersnor meebalkt dat je toch zo ‘groos’ bent op je stad. En begrijp me niet verkeerd: wat mij betreft is het in Rotterdam goed toeven. Maar trots? Nee, dat niet. Ik ben wel blij dat ik er woon.

Je zou kunnen zeggen dat als je niet in staat bent om trots te zijn op iets dat niets met je eigen prestaties of inzet te maken heeft, je je ook niet hoeft te schamen voor de misdragingen van anderen. Toch heb ik de laatste tijd de nodige plaatsvervangende schaamte gevoeld, met name voor de manier waarop er in Nederland gesproken wordt over Syrische en Iraakse vluchtelingen. Van die eencelligen die beweren dat dit geen echte vluchtelingen zijn omdat sommigen van hen een smartphone hebben; of lui die de beoogde opvanghuizen bekladden met ‘eigen volk eerst’; dat werk. Om nog maar te zwijgen van de semantische trucage van veel van onze media, die het steevast hebben over een ‘migrantenkwestie’.

Positieve uitzondering op al dit retorische geweld was het bericht dat de EUR tijdelijk onderdak zou gaan bieden aan tweehonderd vluchtelingen. Volgens mijn eigen definitie kan ik niet trots zijn op de EUR, want het zijn vooral de vele vrijwilligers die zich belangeloos hebben ingezet voor hen die het gevaar van een barre tocht verkozen boven een wisse dood in het thuisland. Maar ik moet zeggen dat ik, toen ik het hoorde, extra blij was in dienst te zijn van deze universiteit. Zou een ander dat misschien trots noemen? Ik geloof het wel. Ben ik dan toch trots op mijn universiteit? Stiekem wel een beetje.

Zo, ik heb het gezegd. En ik schaam me er niet voor.