Wat heb je een oude bekende te zeggen?
Op de kaasafdeling van de Albert Heijn liep Sofie Erik Balting tegen het lijf. De laatste keer dat ze hem gezien had, moest op de diploma-uitreiking geweest zijn, nu ruim anderhalf jaar geleden. Hij had zijn haar gemillimeterd en zijn lange leren jas verruild voor een zeiljack, maar ze herkende hem gelijk. Toen ze een hand op zijn schouder legde keek hij verbaasd op.
“Hee”, zei hij. “Wat doe jij hier?”
“Ik woon hier om de hoek, aan de Rodenrijselaan.”
Het was even stil. Rogier stond met een zakje mozzarella in zijn handen, waarvan hij ineens niet meer leek te weten wat hij er mee aan moest.
“Jij dan,” vroeg Sofie, “jij deed toch iets technisch in Delft?” Bouwkunde was het, vertelde hij, en het was hem op het lijf geschreven. Hij was dit jaar bovendien lid geworden van het Delfts Studenten Corps en hij woonde met zes jongens in een huis. “Echt lachen die gasten”, voegde hij er veelbetekenend aan toe.
Sofie keek hem aan. De piercing die altijd door zijn wenkbrauw had gezeten was weg. Er zaten flinke wallen onder zijn ogen en zijn gezicht had weinig kleur. Maar hij zag er een stuk netter uit dan op de middelbare school, dat moest gezegd worden.
“En jij?”, vroeg hij.
“Vorig jaar heb ik een beetje gewerkt. En vanaf maart heb ik vier maanden door Azië gereisd. Thailand, Laos, Cambodja.”
Ze wist dat het bijdehand overkwam, dus zei ze snel: “En in september ben ik met bedrijfskunde begonnen.”
Zo praatten ze nog even door, zoals je dat doet met een oude bekende die je onverwachts tegenkomt: vertrouwd, en toch onwennig, omdat je allebei met je hoofd ergens anders bent. Zij vroeg of hij bepaalde klasgenoten nog zag. Hij vroeg of zij lid was geworden bij een vereniging. Zij zei dat ze daar niet aan moest denken (wat waar was) en stelde dat ze liever in een leuke kroeg ging werken (wat nog niet gelukt was). Ze vertelde niet dat ze twijfelde – over haar studie, over Roderick, over Rotterdam. Ze zei dat bedrijfskunde echt leuk en uitdagend en leerzaam was, en ja, dat ze zichzelf wel als manager bij een grote bank zag werken. Hij keek begrijpend en zei toen dat hij weer verder moest.
Nadat ze gedag hadden gezegd, zagen ze elkaar nog even, in de rij bij de kassa. Sofie stak haar hand naar hem op en lachte, maar ze voelde een wrang gevoel in haar buik dat ze niet kon thuisbrengen. (wordt vervolgd)
