Koningschap een zonde of een zegen?
Kroonprins Willem-Alexander weet, bij wijze van spreke, vanaf het moment dat hij kan denken al wat hij gaat worden later. Tijd zat om zijn carrière in te richten. En die carrière zal niet lang meer op zich laten wachten, zo speculeren de media. ‘EM’ vraagt studenten en medewerkers van de EUR om carrièretips voor de nieuwe koning.
Jorde Noordermeer, tweedejaars rechten
“Je kunt zo weinig doen in Nederland als koning. Ik zou zeggen geniet ervan. De kans dat je koning wordt is ontzettend klein. Ik heb zelf geen behoefte aan het koningschap. Het lijkt mij verschrikkelijk saai! Maar wat je ervan hoort, klinkt als een luizenleven; je krijgt geld van de belasting, je hebt keuze uit verschillende huizen. Maar verder stelt het niets voor. Als ik zou moeten kiezen tussen een zonde of zegen, wordt het toch zegen. Het enige nadeel is het wekelijkse overleg met Jan-Peter.”
Milou Reincke,tweedejaars IBA
“Het gaat nu al heel goed met ons koningspaar. Als tip geef ik hen: zoek het contact op met de mensen. Zij moeten weten waar mensen behoefte aan hebben. Ook kunnen zij het volk uitleggen wat het koningschap inhoudt. Ik denk dat daar veel verwarring over bestaat. Als prins Willem-Alexander geen macht zou hebben, dan zou de monarchie nergens op slaan. Die macht is belangrijk anders wordt het koningshuis overbodig. Daarom vind ik het een zegen. Het geeft ons land enige verbondenheid. Het staat symbool voor Nederland.”
Kim Harte, receptioniste RSM
“Één tip: stoppen met jagen! Verder zijn ze goed bezig. En het is goed voor de PR van ons land. Prins Willem-Alexander laat zien dat hij bewust bezig is met het milieu. Het werk dat hij doet voor de watervoorziening, vind ik een goed teken. Als ik zelf koningin was, zou ik meer aandacht aan het welzijn van dieren besteden. Een koe kan natuurlijk niet spreken. Of het een zonde of een zegen is kan ik niet zeggen. Zo zwart-wit is het niet. Gebrek aan privacy lijkt mij vervelend; elke stap wordt gevolgd. Maar materieel gezien hebben zij het goed. We hoeven hen in elk geval niet te benijden.”