Damien Hirst geeft een ‘kristalduistere’ visie op deze tijd. Het kunstwerk For the love of God, zoals Hirst zijn met diamanten ingelegde schedel doopte, is meer dan een product van een ‘gewiekste zakenman’.

Bij weer een goedbezochte aflevering van De Kwestie Live, de maandelijkse debatavond door Studium Generale en Erasmus Magazine, had ik plots last van ernstig krommende tenen. Die avond ging het in café De Unie over de befaamde schedel van Damien Hirst. Te gast was onder meer de cultureel econoom Filip Vermeylen (van de EUR). Vermeylen had al eerder al gereflecteerd op Damien Hirst in EM. Hirst is eerst en vooral een ‘gewiekste zakenman’, zei hij begrijpelijkerwijs vanuit zijn expertise.

Er waren, behalve studenten kunstwetenschap, ook Rotterdamse kunstenaars in de zaal. Het viel op. Ze protesteerden bij het minste of geringste woordje van een toeschouwer. Beetje vreemd. Ik kreeg sterk het idee dat ‘gewone stervelingen’ geen mening over kunst mogen hebben, omdat ze het altijd verkeerd zien.

Aan de andere kant weet ik toevallig: kunstenaars vinden het door de bank genomen helemaal niet zo prettig wanneer men het definitief eens is over ‘de betekenis’ van het werk. Want wanneer men het eens is over iets, wordt er niet meer over gesproken. Dan is een kunstwerk ten dode opgeschreven. Respecteer dus zo veel mogelijk interpretaties, zou je denken. En probeer ze tegenover elkaar af te zetten. Op elkaar in te laten werken. Laat nog meer vragen opdoemen. Dat is pas spannend!

De nadruk lag die avond sterk op de ‘beleving’. In de trant van: ‘Ik liep die zaal binnen, zag al die diamanten en jeetje wat indrukwekkend (of niet).’ Daar krijg ik dus kromme tenen van.

De schedel is ongeveer net zo indrukwekkend als de diamantbeurs in Antwerpen, waar ze een tennisracket schijnen te beleggen met edelstenen. Aldus Filip Vermeylen. Om de ellende nog iets op te voeren.

Is dit alles niet al te snel gedacht? De cultuurhistoricus Léon Hanssen (die kennen we als biograaf van Menno ter Braak en Piet Mondriaan) stelde eens tegenover mij als scriptiebegeleider: Kunstenaars zijn net wetenschappers. Ze voelen iets aan over de actuele tijd en dat wat gaat komen.

De grote kunstenaars zijn inderdaad voorlopers. Ze proberen hun bevindingen voelbaar te maken. Je kunt ervan uitgaan dat ze zo hun redenen hebben om bepaalde stijlmiddelen te gebruiken. Hermetisch, allegorisch, abstract of zelfs campy en kitscherig.

Zeker, Hirst bedient zich van camp en kitsch en de populaire consumptiecultuur. Toch is er meer mogelijk dan de interpretatie: Hirst belegde een schedel – à la de topos van de vanitas die we kennen uit de Gouden Eeuw- met diamanten als symbolen van consumentisme. Met het georkestreerde mediaspektakel eromheen zou hij dan vol zelfinzicht willen zeggen: kunst is altijd geld geweest. En/of is thans meer een geldzaak dan ooit.

Daarmee wordt het, zoals iemand uit het panel spitsvondig opmerkte, een zelfportret van de schilder. Maar dat sluit allerminst uit dat kunst ook wetenschap is. Ik denk dat het kunstwerk dan ook veel minder particulier gelezen moet worden. Laten we ons minder richten op de kunstenaar of de beleving van één kunstkijker, zou ik zeggen. Lees kunst ook eens als een wetenschappelijk werk.

Want kunst gaat ook over de tijd, de mens en de samenleving. Misschien voorvoelde Hirst de failliete moderne maatschappij als een Benjamin Barber (politicoloog) die als het ware zelf een beeldend kunstenaar werd.

We kunnen verder gaan. De moderne wereld, indachtig de metafoor van de filosoof Peter Sloterdijk in zijn boek Het Kristalpaleis, is sociologisch te zien als een kristallen citadel, zo democratisch en transparant. Maar tegelijkertijd is dat kristalpaleis één groot luchtkasteel van illusie.

De januskop schittert met al die diamanten, maar is uiteindelijk hermetisch gesloten door de spiegeling van de geblindeerde kantoorvensters. En kijk je in de open, boze zwarte ogen van de democratisch-kapitalistisch, zogenaamd transparante mens, dan lopen de rillingen je over de rug.

For the love of God – wee je gebeente, zegt Hirst misschien. Geld is tegenwoordig onze God. En ‘wij’ (gepresenteerd door de menselijke schedel) zijn, als westerlingen, thans één geworden met die machtige God en dat geld. Achter het schitterende masker van transparantie en plezier heerst een gebrekkige wereld van machiavellistisch gekonkel, machtsspel, eenzaamheid, afgunst, depressie, cynisme en misdadigheid.

Ja, zoals Levinas en Sartre het wisten over de ogen van de vreemde Andere medemens, die tegelijkertijd ook het beest is dat in onszelf huist, zo wisten de popkunstenaars van The Kinks dat ook: You look in the mirror / Is anybody there? / It’s only a reflection/ That doesn’t really care / You’re a product of your time.

Het is een kunsthistorisch, reflecterend betoog over de hedendaagse kunstenaar èn tegelijkertijd een analyse van de huidige menselijke conditie en maatschappij in één. De schedel is op die manier te lezen als een bijzonder overdrachtelijk sociologisch, filosofisch, politicologisch, psychologisch en economisch betoog.

De schedel is een werk waarin een scala aan interpretatiemogelijkheden en levensbeschouwingen zich openbaren en met elkaar kruisen. Want grote kunstenaars kijken, net zoals excellente wetenschappers, vaak verder dan je denkt.

em_bookmark

Daan Rutten (1981) is wetenschapsredacteur bij Erasmus Magazine. Zijn observaties en gedachten bij de consumptie van lezingen, dissertaties en publicaties, en het leven op de campus van de Erasmus Universiteit, noteert hij elke vrijdag op dit blog.

De 10.000-uur regel

24 februari ’09 

Wat al die boeken over succes (in leiderschap, management of fitness) ook beweren: neem het met een korreltje zout. Behalve dan geestige boeken als ‘Uitblinkers’ van Malcolm Gladwell.

Kennis vergaren en wijs worden? Ach. Hoe worden we succesvol? Daar gaat het steeds vaker om op de universiteiten. Laten we er ook niet omheen draaien: liefst natuurlijk met zo weinig mogelijk inspanning en binnen een zo kort mogelijk tijdbestek.

De zelfhulpindustrie voedt het verlangen. Een ‘MBA in één dag’ (van goeroe Ben Tiggelaar) maakt je vanuit een luie theaterstoel tot een topmanager. Zoals je volgens andere boekjes een wasbordje kan krijgen binnen twee weken. Stapels zelfhulpboeken liggen er in de boekenwinkels. Zelfs EUR-professor Willem Verbeke schreef er eentje getiteld Nieuwsgierig leiderschap.

Malcolm Gladwell

 

De clichés in die boeken zijn niet van de lucht. De scepsis van psycholoog Ad Bergsma (Erasmus Universiteit) gaat ook hier op: zelfhulpboeken zijn een soort peptalk. Het kan werken, maar echt wijzer word je er niet van.

Of zijn er goede uitzonderingen? Sinds kort heb ik zelf toch een plankje zelfhulpboeken in mijn boekenkast aangelegd. Nou ja, zelfhulpboeken, de schrijvers Alain de Botton (filosoof) en Malcolm Gladwell (wetenschapsjournalist voor The New Yorker) volgen het bekende stramien van het genre inderdaad: levenservaringen van lichtende persoonlijkheden (van bobo’s tot popmuzikanten) worden afgewisseld met wetenswaardigheden en carrièretips. Met het verschil dat de lectuur van De Botton en het net uitgebrachte Uitblinkers van Gladwell zodanig relativeren, dat je modus van succes najagen eventjes op elegante wijze wordt getackeld. Het werkt op de lachspieren en het lucht vaak heerlijk op.

De Botton in Statusangst bijvoorbeeld: wees wijs, laat je ambities voorgoed imploderen. Overigens is zijn portee in zijn nieuwste titel duidelijk genuanceerder: Een ode aan de arbeid. Niettemin staan wijsheid en geluk bij Botton vaak tegenover succes en de soms aanwezige ‘verschrikking’ die arbeid kan zijn.

Het sympathieke van Gladwell is dat zijn geestige zelfhulpboek ‘Uitblinkers’ het idee van succes op zich toejuicht. Stiekem probeert Gladwell zelfs een aanjager van succes te zijn. Maar daarvoor vindt hij het nodig om allereerst korte metten te maken met allerlei vastgeroeste clichés over succes, die de zelfhulpgoeroes keer op keer reproduceren. Want dat je als individu veel zeggenschap hebt over je prestaties is minder aannemelijk dan gedacht. En dat je binnen 8 uur veel verder kan raken is lariekoek.

Mozart, John Lennon, Paul Mc Cartney, Bill Gates en Bill Joy hebben misschien één ding wel meer gemeen dan de vage kwalificatie van genialiteit. Van de neuroloog Daniël Levitkin komt de stelling dat de groten der aarde allemaal tienduizend uur in hun expertise hebben gestoken. Gladwell laat aan de hand van de voorbeelden zien dat het heel aardig klopt. Er zit niets anders op: jarenlange galeiarbeid is nodig.

En je moet de kans krijgen om al die uren eraan te besteden. Daar spelen sociale verbanden een enorme rol bij. Het kan soms verrassend triviaal in elkaar zitten. Gladwell wijst op het Mattheuseffect – ‘wie heeft zal nog meer krijgen’- bij sporters en scholieren.

Wat blijkt? Topsporters zijn onevenredig vaak in het voorjaar geboren. Daardoor waren ze, op het moment van selectie voor het nieuwe seizoen, fysiek verder in hun ontwikkeling, werden daardoor in een hoger team geplaatst en kregen meer aandacht. Zo meritocratisch is de sportwereld dus niet. En op de basisschool werkt het precies zo. Gladwell noemt als gunstig alternatief om kinderen uit het voor- en najaar in verschillende groepen te plaatsen, zodat ze concurreren met gelijken. Want het effect werkt de rest van je leven door. “Het lijkt erop dat meevallers bij softwaremiljardairs, rockbands en topatleten geen uitzondering zijn, maar regel.”

Voor succes en genialiteit zul je de sociale en culturele omgeving moeten veranderen, zegt Gladwell. Waarom moest de briljante Chris Langan van de universiteit af omdat hij niet op tijd op de colleges kon komen, terwijl Robert Oppenheimer (de ontwikkelaar van de atoombom) op de universiteit mocht blijven, ondanks dat hij zijn begeleider probeerde te vergiftigen?

Uitblinkers van Malcolm Gladwell verscheen recent bij uitgeverij Contact. Alain de Botton’s Statusangst en Een ode aan de arbeid verschenen bij Atlas.