Het Nederlandse onderwijs stond altijd goed bekend toch?
“Sinds de Tweede Wereldoorlog hebben hele generaties zicht uit de armoede omhoog geleerd. Er was, meer dan nu, sprake van een meritocratie, een systeem dat draait om individuele inzet, verdiensten en motivatie van leerlingen, niet om kenmerken waar kinderen maar weinig aan kunnen doen, zoals het opleidingsniveau of de portemonnee van de ouders. Dat systeem is bijzonder, maar ook de collectieve overtuiging dat het wérkt. Samen met Scandinavische landen hoorden we bij de absolute wereldtop. Iedereen raakt er in zo’n samenleving van overtuigd dat je hogerop komt als je je best doet. Dat is trouwens niet iets wat op een mooie dag zomaar gebeurde. Het is de afgelopen vijftig jaar bewust beleid geweest. Alleen: sinds een jaar of tien zijn we die bijzondere verworvenheid als samenleving aan het kwijtraken.”
Hoe komt dat?
“In 2016 constateerde de onderwijsinspectie voor het eerst dat het de verkeerde kant op ging. Er werd bijvoorbeeld de link gelegd tussen het schooladvies dat kinderen kregen en het opleidingsniveau van de ouders. Kinderen van laagopgeleide ouders kregen gemiddeld vaker een vmbo-advies en kinderen van hoogopgeleide ouders een havo-advies, terwijl ze dezelfde Citoscores hadden. Tel daarbij op dat we in Nederland vrij vroeg selecteren. Op overgangsmomenten, van de lagere naar de middelbare school bijvoorbeeld, worden de verschillen tussen kinderen groter. Dat vroeg selecteren deden we altijd al, maar je kon verschillende routes nemen. Via de mavo, het mbo en het hbo naar de universiteit bijvoorbeeld. Dat is steeds ingewikkelder geworden. Maar een belangrijkere en weinig besproken verklaring is het groeiende kwaliteitsverschil tussen scholen. Het maakt voor de toekomst van je kind een wereld van verschil of je naar de ene school gaat of naar de andere.”
Waarom zijn die verschillen tussen scholen groter geworden?
“Dankzij de verzuiling leefden arm en rijk en hoogopgeleid en laagopgeleid door elkaar. Als je gereformeerd was ging je naar de gereformeerde school, of je vader nu havenbaron was of bootwerker. Maar de secularisatie heeft sociaaleconomische segregatie in de hand gewerkt. Hoogopgeleide ouders hebben met elkaar pijlsnel door: die school moeten we hebben, dit is de beste. Die hoogopgeleide ouders beschikken in de regel over meer sociaal, cultureel en economisch kapitaal. En daarmee de school ook. Een bijles is zo geregeld via het netwerk. Een reisje naar Florida of Rome is makkelijk georganiseerd, want er is meer geld. En zo’n school trekt ook betere docenten aan, want iedereen wil in een inspirerende omgeving werken met enthousiaste leerlingen en ouders.
“In het centrum van Amsterdam zijn scholen waar tachtig procent van de ouders een academische achtergrond heeft. En in de Bijlmer, of in Rotterdam-Zuid, zie je het omgekeerde effect, want lager opgeleide ouders kiezen een school gemiddeld vaker op nabijheid. Onderwijssociologen noemen dit het ‘mattheuseffect’. De mensen die al veel hebben, krijgen meer. De mensen die al weinig hebben, krijgen minder.”
Dit is niet iets om vrolijk van te worden. Waar leidt dit toe?
“De grote vraag is wat er gebeurt als grote groepen jongeren niet langer geloven dat het onderwijssysteem hen dezelfde kansen geeft als anderen. Een van de uitkomsten zie je in Frankrijk, in de banlieues: ressentiment, frustratie, ontevredenheid. Je ziet jongeren die via alternatieve carrières op zoek gaan naar sociale mobiliteit. De vrolijke voorbeelden daarvan zijn sport, dans of kunst. De minder mooie voorbeelden zijn de informele economie en criminaliteit.”

Dus criminaliteit is een direct gevolg van onderwijs dat ongelijkheid bevordert?
“Indirect wel. Het gaat mij trouwens niet per se om ongelijkheid. Verschillen tussen mensen en tussen groepen mensen zullen er altijd blijven, dat vind ik op een zekere manier minder interessant. Het gaat mij om kansenongelijkheid. Twee leerlingen die dezelfde cognitieve capaciteiten hebben, maar een verschillende achtergrond. Welke mogelijkheden bied je hen? We staan op een T-splitsing als samenleving. Het wordt heel spannend.”
Toen de scholen deze maand weer open gingen, bleek een relatief hoog percentage van de leerlingen uit arme gezinnen weg te blijven. Bovendien constateerde de onderwijsinspectie dat het onderwijs op afstand lang niet overal even goed was. Maak je je nu extra zorgen?
“Er is momenteel veel ophef over de achterstand die kinderen tijdens de lockdown zouden hebben opgelopen, maar dat vind ik eerlijk gezegd het kleinere probleem. Kinderen zijn weerbaar en veerkrachtig genoeg om dat weer in te halen, al dan niet met een zomerschool of ander programma. De achterliggende vraag is veel relevanter: waarom doen deze leerlingen het überhaupt slechter? Er zijn nu mooie programma’s die kinderen in bepaalde wijken een laptop geven, zodat ze mee kunnen in het afstandsonderwijs. Dat is heel goed, maar je lost het probleem er niet mee op. Dit kind woont in Rotterdam-Zuid in een appartement van 60 vierkante meter, met vier broers of zussen, weinig geld, nauwelijks tot geen leescultuur en ouders die het niet zijn gewend om begeleiding, erkenning en waardering te geven. In een samenleving die elke leerling dezelfde kansen biedt, zou zo’n kind op de beste school van de stad moeten zitten. Maar de beste school van de stad staat in een wijk als Kralingen of Hillegersberg, waar de meeste kinderen van huis uit ook al zoveel meekrijgen.”
Wat is de as waarlangs deze onderwijsongelijkheid zich voltrekt? Gaat het om zwarte scholen versus witte scholen?
“Het is een veelkoppig monster. De grootstedelijke volkswijken zitten vaak aan de verkeerde kant van het gemiddelde en daar wonen gemiddeld genomen meer migrantengezinnen. Maar de kinderen van bijvoorbeeld burgemeester Aboutaleb zijn zeer succesvol op onderwijsvlak. In elke groep heb je elites. Ik denk dat het gesprek over etniciteit een afleidingsmanoeuvre is om het te hebben over de diepere structuren. We hebben 206 geregistreerde herkomstlanden in Rotterdam. Uit het onlangs gepubliceerde rapport van mijn collega en leermeester Godfried Engbersen, naar de impact van corona, blijkt dat vooral opleidingsniveau bepalend is voor de inkomensachteruitgang. 52 procent van de laagopgeleiden ervaart nu een inkomensverlies, tegen 21 procent van de hoogopgeleiden.”
Hoe moet die toenemende kansenongelijkheid in het onderwijs aangepakt worden?
“Allereerst is er bewustzijn nodig over dat mattheuseffect. In veel gemeentes wordt het niet eens benoemd. Men doet alsof alle scholen in hun stad van hetzelfde niveau zijn. Dat is niet zo. Maar zelfs als het zo zou zijn, heb je nog geen gelijke kansen. Kansengelijkheid betekent ongelijk investeren, dus juist wel onderscheid maken tussen scholen. Als 80 procent van je leerlingen uit een thuissituatie komt waarin geen boeken aanwezig zijn, moet je op school iets organiseren rondom die leescultuur. Als je weet dat er thuis of in de buurt weinig ruimte is voor begeleiding, moet je meer aandacht besteden aan life skills. In Amsterdam zit nu een stadsbestuur dat niet uitgaat van het theoretische model dat elke school hetzelfde zou moeten zijn, maar van de realiteit: dat de onderwijsinspectie constateert dat scholen andere behoeftes hebben. En dat je dus anders moet investeren. Dat is echt een doorbraak.”

Moet er niet gewoon meer geld naar het onderwijs, waarmee je betere docenten trekt?
“Ik spreek schoolleiders die helemaal geen lerarentekort ervaren. Elke vacature wordt gelijk ingevuld door de beste docenten. Het probleem is dat die docenten op een andere school een gat achterlaten dat niet ingevuld kan worden. Er moet een incentive zijn om op een school aan de slag te gaan. In het ene geval moet dat geld zijn, of extra status, maar er zijn ook studenten die mij zeggen dat ze liever via hun baas willen sparen voor een extra masteropleiding.”
In hoeverre is het voorstel dat jij doet – ongelijk investeren en compenseren voor het tekort in de thuissituatie van een leerling – haalbaar met de neoliberale wind die de afgelopen jaren door het land waait?
“Dat is de vraag. Mensen zijn vooral bezig met hun eigen kinderen en zorgen dat die het goed krijgen. Maar ik ben hoopvol: aan de vooravond van de coronacrisis stonden minister Slob en de burgemeesters van de grote steden op het punt om dit probleem aan te pakken. Misschien is het goed om te beseffen dat het geen links verhaal is. De meest gezonde samenlevingen, ook economisch gezien, zijn samenlevingen waarin iedereen goed gedijt, waar er een oprechte kans is om jouw talenten te verwezenlijken. In de long run is kansengelijkheid het beste voor iedereen.”
Iliass El Hadioui is als onderwijssocioloog verbonden aan de Erasmus School of Social and Behavioural Sciences (ESSB). Hij is lid van de onderwijsraad, onderzoeksleider aan de Vrije Universiteit en programmaleider binnen het professionaliseringsprogramma ‘De Transformatieve School’.
Interessant onderwerp. Dit is in mijn ogen ook geen links belang maar in ieders belang. De hele maatschappij plukt er de vruchten van als alle individuen voldoende kansen krijgen om hun situatie te verbeteren.
Reageren niet meer mogelijk.