Op de zesde verdieping van het Sandersgebouw geeft decaan Stoter ons een rondleiding. Tussen de kunstwerken die zitten ‘gevangen in glazen wanden’, gerecyclede bijzettafels en bureaubladen vertelt Stoter enthousiast over de geschiedenis van het gebouw waar haar faculteit gevestigd is.
Kunst in de architectuur
“Wat je nu ziet is de combinatie van de strakke ritmische stijl van Wim Quist en het flamboyante ontwerp van Jo Coenen”, zegt Stoter, doelend op de rechte lijnen van de statige, bijna negen meter hoge boekenkast en de open verdiepingen in de huiskamerbibliotheek van de ESL. Architect Wim Quist was de ontwerper van het Sandersgebouw en Jo Coenen, een leerling van Quist, was degene die het gebouw een nieuwe frisse look gaf tijdens de grote verbouwing in 2013.
“Professor Piet Sanders, de oprichter van deze faculteit, was een kunstkenner en -verzamelaar, dus ik vond dat we bij een verbouwing kunst moesten verankeren in de architectuur”, licht Stoter toe. “Want wetenschap is als kunst geboren, ze horen bij elkaar.” Om die reden vroeg ze jonge Rotterdamse kunstenaars om hun werk vast te leggen tussen de glaspanelen in de werkruimtes. Onder andere beeldend kunstenaar Mette Sterre, Lisa Blaauwbroek en Marleine van der Werf hebben daar hun werk vereeuwigd.
Huis van de faculteit
Waar de meeste decanen de verbouwing aan de facilitaire dienst zouden hebben overgelaten, nam Stoter de touwtjes in handen. “Natuurlijk heb ik er een mening over. Ik vind dat wetenschappers zich in een kwalitatief hoogwaardige omgeving moeten bevinden om hun maximale creativiteit te kunnen benutten. Dus als je er veel geld in investeert, dan moet het ook duurzaam zijn”, licht ze toe. “En dit gebouw is het huis van onze faculteit, dus we wilden dat de architectuur de waarden van onze faculteit symboliseert, zoals transparantie, ondernemerschap, licht, cultuur en kunst.”
Stoter is wel op de hoogte dat niet iedereen blij is met de huidige inrichting, vanwege de geluidsoverlast en de drukte in de kantoortuinen. “Voor medewerkers is het natuurlijk schakelen. Als je gewend bent om in je eigen kamertje te zitten, is werken in een open ruimte nog wel een uitdaging”, zegt ze. “Maar het feit dat je elkaar in de werkruimte ziet en ontmoet, dat vinden wij belangrijk.”
Samen met een klein ontwerpteam rondde Stoter het project in vijf jaar af. “Ik deed de verbouwing op dezelfde manier als waarop ik de faculteit begeleid; ik zette mensen bij elkaar die er verstand van hebben en samen namen we beslissingen.”
Suzan Stoter (50) haalde haar doctoraal en post-doctoraal aan de Universiteit van Amsterdam. Ze begon haar docentschap aan de EUR in 2001, naast haar baan bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Na vijf jaar bij het ministerie besloot ze zich volledig in te zetten voor de wetenschap. In die tijd was ze ook wetenschappelijk directeur van Centre for Law, Art and Innovation. In 2010 werd ze hoogleraar aan de Erasmus School of Law (ESL) en in 2013 volgde de benoeming tot decaan van de juridische faculteit.
‘Rotterdamse juristen zijn van de wereld’
Stoter is geboren en getogen in Drenthe. “Van kleins af aan was ik ontzettend op leren gericht”, vertelt ze. Haar interesse in de wetenschap is met de paplepel ingegoten. “Als kind heb ik, zolang ik me kan herinneren, mijn moeder altijd zien studeren. Ze studeerde naast haar baan en heeft nu drie titels.” Ook haar oom en zus zijn hoogleraar. Stoter: “Je kan wel zeggen dat wetenschap de rode draad is van mijn bestaan.”
Stoter begon haar academische carrière aan de Universiteit van Amsterdam. Daar promoveerde ze ‘op het snijvlak van recht, politiek en bestuurskunde’ met een proefschrift over belangenafweging door de wetgever. “Toen ik ging studeren, móést ik naar Amsterdam. Ik had het idee dat dat de plek was waar alles gebeurde”, lacht ze. Maar niets is minder waar. “Pas toen ik Rotterdam leerde kennen, besefte ik: dit is het, dit is wat ik zocht. Hier kunnen juristen een verschil maken, want hier heb je een omgeving van handelen, ondernemen, beweging, risico durven nemen en lef.”
Dat Rotterdamse profiel zie je ook terug in haar faculteit, vertelt ze. “Piet Sanders werd bij de oprichting van deze faculteit gevraagd om juristen op te leiden die meteen inzetbaar waren in het bedrijfsleven. De kennis van de meeste rechtenstudenten komt uit boeken, maar in Rotterdam is dat anders: hier zit de wetenschap heel dicht bij de buitenwereld.” Het curriculum bevat praktische vakken zoals Beroepsloopbaan en Juridisch-Academische vaardigheden. Daarin maakt de opleiding gebruik van casussen die advocaten en rechters zelf meemaken en laten ze studenten een pleitnota schrijven en in de rechtbank oefenen. Stoter: “Rotterdamse juristen hebben dus meer bagage en weten precies hoe de theorie in de praktijk uitwerkt.”
‘Impliciet bezig’
Na een carrière binnen en buiten de academische wereld werd Stoter in 2013 benoemd tot de eerste vrouwelijke decaan in de 99-jarige geschiedenis van de Erasmus Universiteit. “Aan de ene kant vond ik het verbazingwekkend, maar aan de andere kant was het heel erg gaaf dat ik zo’n voorbeeldfunctie mocht gaan dragen”, blikt ze terug. Dat ze de eerste vrouw was in het College van Decanen, merkte ze wel. “Als vrouw deed ik dingen anders dan men gewend was.”
Zelf noemt ze haar stijl ‘feminien leiderschap’. Het collectief en de aandacht voor het geheel staan daar centraal in. “Natuurlijk zijn er topmensen binnen de faculteit die we graag willen faciliteren, maar het heeft geen zin om alleen daarin te investeren. Het gaat uiteindelijk om het collectief en hoe je met verschillende capaciteiten en competenties zo veel mogelijk kan bereiken”, vertelt ze. “In het algemeen staat leiderschap identiek aan mannelijke waarden, zoals dominantie en competitie. Ik denk dat ik meer impliciet bezig ben en mezelf meer op de achtergrond plaats.”

Talenten ontdekken
Het ontdekken en ondersteunen van jonge wetenschappers noemt ze als een voorbeeld van ‘impliciet bezig’ zijn. “Aan het begin van mijn termijn keek ik nadrukkelijk naar jonge talenten die de ambitie hadden om bij te dragen aan de toekomst van de faculteit, maar nog niet tot de gevestigde orde behoren. Ik herkende bijvoorbeeld Stephanie Wagener onmiddellijk als een talent”, vertelt ze. Hetzelfde geldt voor Farshida Zafar, Richard Staring en Masis Hakhverdian. “Die jonge mensen heb ik gevraagd om een rol te spelen bij de onderwijsvernieuwing van de faculteit.”
Haar jonge talenten leverden niet alleen waardevolle input op voor de onderwijsvernieuwing, maar ze namen ook zelf de rol van begeleider over. “Het mooie is dat die mensen weer andere mensen opleiden. Daardoor zie ik dat het ook belangrijk en duurzaam is. Het geeft mij zoveel voldoening en plezier om te zien waar mijn talenten nu staan.”
Zeker nog niet af
De ESL is een van de grootste faculteiten van de universiteit. Volgens het jaarverslag 2018 staat de faculteit met ruim 4800 studenten op nummer drie, na de Erasmus School of Economics (ESE) en de Rotterdam School of Management (RSM). Toch kent de faculteit uitdagingen, waaronder financiële. “Door de bezuinigingsoperaties bevindt de faculteit zich in zwaar financieel weer”, laat Stoter weten. “En nu helemaal door de coronacrisis.” Ook komt de faculteit niet goed uit de verf wat betreft studententevredenheid, zoals te zien is in de Nationale Studenten Enquête (NSE) van de afgelopen drie jaar.
Die problemen wil Stoter graag zelf oplossen. Haar bestuur was afgelopen maanden bijvoorbeeld bezig om de lage NSE-score aan te pakken. De verbeterplannen voor het onderwijs en de nieuwe communicatiestrategie liggen nu klaar. “Zelf voel ik de verantwoordelijkheid om de uitdagingen aan te gaan en de faculteit mee te nemen naar de volgende ontwikkelingsfase”, aldus Stoter.
Faculteit ziet graag verlenging
In het reglement van de universiteit staat dat de aanstelling van een decanaat vier jaar duurt, met de mogelijkheid tot herbenoeming voor een tweede termijn. Voor Stoter is het einde van haar tweede termijn al in zicht. “Nou, wat mij betreft hoeft mijn decanaat niet nu op te houden, hoor. Decaan ben je toch voor het leven”, zegt ze half grappend, half serieus. Ze benadrukt vervolgens hoe belangrijk continuïteit is in het onderwijs. “Decaan zijn is voor mij geen baan, maar een missie. En mijn missie op deze faculteit is zeker nog niet af.”
In uitzonderlijke gevallen zou een decaan voor een derde termijn mogen gaan. Maar Stoter benadrukt dat het niet om haar persoonlijke wens gaat, maar om het belang van de faculteit. De decaan onthult dat er in november vorig jaar gesprekken zijn geweest met de sectievoorzitters van de faculteit over haar derde termijn. De voorzitters hebben toen de wens geuit dat ze langer blijft en haar verzekerd dat die wens breed gedragen wordt. “Ik vond het zo mooi dat ze dat vroegen. Daar ben ik trots op en diep dankbaar voor”, vertelt ze. “Ik heb gezegd dat ik dat graag wil doen, maar dat is natuurlijk niet aan mij.”
'Lef van de faculteit'
Het benoemingsproces van een decaan vindt meestal achter de schermen plaats, maar Stoter daarentegen vindt het belangrijk om open te spreken over de wens van de faculteit. “Het is de vorm van mijn loyaliteit en vertrouwen aan de facultaire gemeenschap”, aldus Stoter. Dat haar uitspraken een risico voor haarzelf met zich mee zouden kunnen brengen, als ze bijvoorbeeld toch geen verlenging krijgt, is voor haar een bijzaak. “Als ik niets zou zeggen, dan vind ik dat ik onvoldoende recht doe aan het lef van de faculteit.”
Nu ligt de bal bij het College. Stoter: “Als het CvB straks een andere keuze maakt, zolang het in overeenstemming is met de faculteit, dan is het prima. Mij gaat het erom dat de faculteit een rol heeft in het bepalen van haar eigen toekomst.”
“De eerste (en nog steeds de enige) vrouwelijke decaan op campus Woudestein houdt kantoor in het Sandersgebouw”
Waarom moet dit nou weer perse belicht worden in de eerste zin?
De hoogleraren Mijntje Lückerath-Rovers (Tilburg University/TIAS) en Auke de Bos (EUR/ESL) voerden in 2016 voor de tiende keer het Nationaal Commissarissen Onderzoek uit. Het 2016-onderzoek (https://www.tias.edu/docs/default-source/Kennisartikelen/nco2016def.pdf) richtte zich, naast de jaarlijkse algemene vragen over de commissaris en het commissariaat, op de selectie en benoeming van commissarissen en bestuurders. Aan het onderzoek deden 395 commissarissen en toezichthouders mee. Volgens de geïnterviewden ligt de maximale wenselijke termijn voor zowel leden van de RvB als specifiek voor de CEO tussen 8,5 en 9,3 jaar. Verder lijken de geïnterviewden het vooral eens te zijn (ruime twee derde) met de stelling dat na een bepaalde periode de organisatie behoefte heeft aan een nieuwe aanpak.
Manfred Kets de Vries, INSEAD Professor of Leadership Development and Organizational Change, heeft zich ook uitgesproken over de houdbaarheidsdatum van leiders. In een interview voor Elsevier Weekblad stelt Manfred Kets de Vries in 2014: “Na ongeveer zeven jaar moet een leider weg. Dat geldt voor veel organisaties, misschien alleen met uitzondering van familiebedrijven” (Wouter van Noord, Leiders zijn geregeld zelfdestructief, Elsevier Weekblad 7 januari 2014). In een bijdrage voor Harvard Business Review van twee maanden stelt Mafred Kets de Vries zichzelf de vraag: “How long should a CEO stay in his job?” Waarop hij antwoordt: “The most common response I usually have from CEOs is seven years, plus or minus two. It’s a reasonable number: seven years is probably the period of maximum effectiveness for most people in what can be a very stressful job.” (Manfred F.R. Kets de Vries, When It’s Time for the CEO to Go, Harvard Business Review March 10, 2014).
Indachtig het vorenstaande zijn anderen op basis van hun ervaringen er niet van overtuigd dat het belang van een organisatie er bij gediend is dat een leider langer aan blijft dan 8 jaar en een aanvullende derde termijn van 4 jaar krijgt.
Benoemingstermijn: er is geen eenduidige regel!
Het was goed om te lezen dat het onderzoek onder commissarissen dat collega Lückerath-Rovers en ik uitvoerde werd geciteerd. Wel is het belangrijk om op te merken dat ons onderzoek niet ging over de zittingstermijnen van decanen en dat de uitkomsten hiervan niet zomaar kunnen worden veralgemeniseerd. Aangezien wij worden geciteerd heb ik behoefte om een korte toelichting, mede namens collega Lückerath-Rovers, op ons onderzoek te geven. In dit onderzoek vragen wij naar de mening van commissarissen over de selectie en benoeming van commissarissen en bestuurders. Het is inderdaad zo dat de commissarissen aangeven dat er een maximale wenselijke termijn voor bestuurders is en dat na een bepaalde tijd een organisatie behoefte heeft aan een nieuwe aanpak. Wat onvermeld blijft is dat de commissarissen ook aangeven dat in de praktijk (bij commissariaten waar zij zelf zitten) de herbenoeming plaatsvindt na een zorgvuldige evaluatie en dat zij het enigszins oneens zijn met de stelling dat bestuurders te lang blijven zitten. Met andere woorden als een bestuurder het goed doet, en er een zorgvuldige evaluatie plaatsvindt kan een bestuurder langer door. Tenslotte wil ik opmerken dat gegeven de Covid-19 crisis het niet verstandig is om een CEO/ bestuurder te wisselen, dan is het juist belangrijk om een ingespeeld team te hebben die de organisatie goed kent en waar de organisatie vertrouwen in heeft.
Auke de Bos
Verwonderingen over Auke de Bos zijn uitlatingen
De titel van Auke de Bos zijn korte toelichting: “Benoemingstermijn: er is geen eenduidige regel!” verwondert. In zijn eigen onderzoek vroeg Auke de Bos commissarissen wat zij normaal gesproken beschouwen als maximale zittingsperiode voor CEO’s in de publieke sector. Wenselijk maximum is volgens hen 8,5 jaar. Dit maximum nuanceert Auke de Bos nu door te stellen dat een bestuurder langer door kan wanneer hij het goed doet. Niet alleen volgt dit niet uit zijn eigen onderzoek maar daarbij gaat hij bovendien geheel voorbij aan wat de maximale houdbaarheidstermijn van een leider is volgens de gerenommeerde psychoanalyticus en Insead-hoogleraar Kets de Vries (die de life-cycle van een CEO beschrijft in The Leadership Mystique) en de maximale benoemingstermijn van 7 jaar (die de Algemene bestuursdienst van de Rijksoverheid hanteert voor topmanagers (https://www.algemenebestuursdienst.nl/vacatures-en-loopbaan/criteria-algemene-bestuursdienst). Overigens kun je vraagtekens plaatsen of iemand het goed doet wanneer de faculteit wat betreft de studententevredenheid tenminste drie jaar op rij niet goed uit de verf komt blijkend uit de Nationale Studenten Enquête (NSE) van de afgelopen drie jaar.
In zijn persoonlijke noot stelt Auke de Bos vervolgens dat het niet verstandig is om tijdens de coronacrisis een CEO/bestuurder te wisselen. Daarmee suggererend dat een bestuurder in zo’n situatie herbenoemd zou moeten worden voor een derde termijn van vier jaar. Het is echter nog maar de vraag in welke fase van de coronacrisis we ons (nog) bevinden wanneer begin 2021 de stoel gewisseld zou moeten worden. Wil Auke de Bos daarmee dan ook stellen dat het vanwege de coronacrisis wenselijk is om de presidentsverkiezingen van de VS op dinsdag 3 november 2020 over te slaan of die van de Tweede Kamer op 17 maart 2021 zodat de huidige regeringsleiders hun land in deze coronacrisis voor nog een termijn van vier jaar kunnen besturen? Ik kan me het niet voorstellen. Of bedoelt hij dat zolang de coronacrisis duurt (en hoelang is dat?) het stokje niet gewisseld moet worden?
Het is wel merkwaardig dat de decaan zo openlijk spreekt over haar ‘bereidheid’ om nog een termijn aan te blijven. Hiermee zet ze het CvB min of meer voor het blok.
Reageren niet meer mogelijk.