Het Rotterdamse verzet opereerde lang niet altijd zo correct als vaak wordt beschreven. Vooral de tientallen liquidaties in het laatste oorlogsjaar waren dubieus. Dat blijkt uit het proefschrift van historicus Albert Oosthoek, die vrijdag op het onderwerp promoveerde.
Het waren geen lieverdjes, de mannen die een belangrijke rol speelden in het Rotterdams gewapend verzet aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. Albert Oosthoek nuanceert in Nieuw licht op liquidaties. Knokploegen in Rotterdam 1944-1945 het beeld dat heerst rond het verzet. In Rotterdam opereerde het verzet namelijk helemaal niet zo correct als tot nu toe in publicaties werd beschreven. Tientallen liquidaties die verzetsmensen in het laatste oorlogsjaar uitvoerden, kwamen tot stand na dubieuze besluiten en hadden vaak niet het beoogde effect. Bovendien hadden de betrokken verzetsmensen onderling afgesproken te zwijgen over die liquidaties, waardoor er tot op de dag van vandaag geen verantwoording is afgelegd voor hun handelen.
Het gewapend verzet in Nederland is nooit heel groot geweest, het meeste verzet bestond uit het helpen van onderduikers. Het waren vooral de Landelijke Knokploegen, die het gewapend conflict met de Duitse bezetters uitvochten. Dat kwam pas echt op gang in 1944, nadat de geallieerden begonnen met wapendroppings. Meestal betrof het overvallen op distributiekantoren, om onderduikers van eten te voorzien, of sabotages in de haven. “Dat was vaak redelijk succesvol”, vertelt Oosthoek. “Maar in de loop van 1944 begon het verzet zich steeds meer te richten op liquidaties.”
134 namen
Een van de beslissende momenten is de arrestatie van Kees Bitter, leider van de Knokploeg Rotterdam-Zuid. Bitter loopt over naar de Duitse bezetter en verraadt meerdere verzetsmensen. “Als antwoord richtten de knokploegen een Inlichtingendienst op, die potentiële verraders en collaborateurs moest identificeren”, vertelt Oosthoek, die eind jaren 80 tientallen verzetsmensen interviewde. “Bitter is uiteindelijk geliquideerd, maar daar wilden de verzetsmensen eigenlijk nooit open over vertellen.” Oosthoek dook de archieven van het NIOD in en trof daar, naast het getranscribeerde verhoor van Bitter, de liquidatielijst van de Rotterdamse knokploegen aan. Op die lijst stonden 134 namen, waarvan uiteindelijk ruim veertig mensen zijn geliquideerd. Ook stond de datum van de executie en de verantwoordelijke knokploeg genoteerd, net als een summiere beschrijving van de reden voor de liquidatie: ‘NSB’er’, ‘roofovervaller’, ‘oplichter’, ‘verrader’ etc.
Aanklager en rechter tegelijkertijd
Het uiteindelijke besluit om over te gaan tot de executie lag in handen van een zogeheten Commissie van Vijf, waarin drie studenten van de Nederlandse Economische Hogeschool (NEH, de voorloper van de EUR) zaten. Een van de Rotterdamse knokploegen werd ook wel de studentenploeg genoemd, omdat veel leden van het RSC en andere NEH-studenten actief waren in het gewapend verzet in Rotterdam. Twee van hen, Charles van der Sluis en Hendrik Jan Scheffer, zaten in de Commissie van Vijf, en gaven tevens leiding aan de Inlichtingendienst. Die dubbelrol had veel zorgvuldiger georganiseerd moeten worden, zegt Oosthoek. “Van der Sluis en Scheffer waren tegelijkertijd aanklager en rechter. Verdachten kregen daardoor nauwelijks een eerlijk proces.”
Eigenrichting
Naarmate het einde van de oorlog naderde, werden de verzetsacties gewelddadiger. Het gewenste effect, het redden van mensenlevens, was er meestal niet. Integendeel, in het laatste oorlogsjaar vonden er meerdere fusillades plaats, als reactie op een gevonden slachtoffer van het Rotterdamse verzet. Toch gingen de knokploegen door met de liquidaties. Ook nadat Eisenhower, opperbevelhebber van de geallieerden, aanvoerder van de Binnenlandse Strijdkrachten Prins Bernhard, en de Nederlandse premier Pieter Sjoerds Gerbrandy meerdere malen hadden benadrukt dat eigenrichting ten strengste verboden was. Zelfs na de bevrijding vonden er nog enkele moorden plaats.
In Nieuw licht op liquidaties geeft Oosthoek gedetailleerde beschrijvingen van de verzetsacties. De geliquideerden krijgen daardoor een gezicht. “Het Rotterdamse verzet heeft nooit verantwoording afgelegd voor de liquidaties, waardoor de nabestaanden tot op de dag van vandaag niet weten wat er met hun familieleden is gebeurd.” TF
Albert Oosthoek promoveerde op vrijdag 1 mei in de senaatszaal. De handelseditie van zijn proefschrift Nieuw licht op liquidaties. Knokploegen in Rotterdam 1944-1945 is sindsdien verkrijgbaar.