Het was een streep door de rekening van de universiteiten: een vrijwel unanieme Tweede Kamer blokkeerde de komst van de beurspromovendus.
Al jaren doen universiteiten de ene na de andere poging om het ‘bursalenstelsel’ in te voeren, maar telkens werden ze door de rechter teruggefloten: promovendi verrichten namelijk arbeid waar de universiteit van profiteert.
Kosten
Als promovendi in plaats van een salaris een studiebeurs krijgen, hoeft hun universiteit geen werkgeversbelasting en pensioenkosten te vergoeden. Dat scheelt enorm in de kosten. Een beurspromovendus kost pakweg 100 duizend euro en een werknemerpromovendus 150 duizend. In deze tijden van crisis zouden universiteiten dus anderhalf keer zoveel promotieonderzoek kunnen leveren voor hetzelfde geld.
Minister Plasterk leek ondanks zijn bezwaren tegen het bursalenstelsel geen sta-in-de-weg: hij noemde het personeelsbeleid een zaak van de instellingen zelf. Toen de Socialistische Partij een motie indiende die de regering opriep “te realiseren dat promovendi door hun werkgever als werknemer worden behandeld”, hield hij zich op de vlakte. Hij prees haar niet aan, maar ontraadde haar ook niet. De Kamer moest het zelf weten.
Situatie buitenland
De Vereniging van Universiteiten (VSNU) had de Kamer eind oktober geïnformeerd over het bursalenstelsel. Zij stuurde minister Plasterk een notitie met de veelzeggende titel Passend Promoveren. Kijk naar het buitenland, zei de vereniging. Daar heten promovendi meestal PhD-studenten. Bijna nergens worden ze beschouwd als werknemers. Eigenlijk moet je de promotie zien als een logische stap na de bachelor- en masteropleiding: de derde cyclus.
De VSNU is teleurgesteld over het besluit van de Kamer. Zo droevig als nu zag het er voor de het bursalenstelsel niet eerder uit. De laatste strohalm is dat minister Plasterk de motie ruim interpreteert, want er blijven een paar vragen onbeantwoord. “Hoe gaan we bijvoorbeeld met buitenlandse studenten om?”, vraagt een woordvoerder zich af. “Mogen die ook geen beurs meer krijgen?” HOP