Waar moet het naartoe met het vervolgonderwijs in de komende tien jaar? In opdracht van het kabinet wierp een verzameling onderzoeksbureaus een blik in de kristallen bol voor een grondige ‘Toekomstverkenning’.
Inmiddels is het kabinet gevallen en zijn er nieuwe verkiezingen geweest. Demissionair minister Dijkgraaf laat een reactie op de Toekomstverkenning aan zijn opvolger over, maar heeft wel om een reflectie van de Onderwijsraad gevraagd. Die reflectie is er nu, in de vorm van een beknopte brief.
De Toekomstverkenning schetst grofweg drie perspectieven op het doel van onderwijs: economisch (gericht op werk en innovatie), maatschappelijk (gericht op vergrijzing, klimaatverandering en andere problemen) en individueel (met alle vrijheid voor het eigen talent). “Goed onderwijsbeleid bestaat erin zorgvuldig te balanceren tussen deze soms tegenstrijdige perspectieven”, vindt ook de Onderwijsraad.
Rechtsstaat
Maar er zijn meer perspectieven, staat in de brief. We moeten het onderwijs ‘enten op waarden van de democratisch rechtsstaat’, adviseert de raad. Het onderwijs moet jongeren ‘een democratische houding en dito gedrag laten oefenen’. Zo kunnen ze zich voorbereiden ‘op het leven en werken in een pluriforme en democratische samenleving’.
De raad wijst ook op de sociale en pedagogische functie van het onderwijs, dat jongeren moet vormen tot ‘zelfstandig denkende en verantwoordelijke volwassenen’. Dit vergt een visie op onderwijs van basisschool tot en met universiteit, meent de raad.
Flexibel
Alle andere punten uit de brief vloeien hieruit voort. Neem de flexibilisering van het onderwijs, waar linksom of rechtsom altijd wel politieke sympathie voor te vinden is. Voor bijscholing van werkenden kan flexibel onderwijs inderdaad helpen en ook bij gewone studenten kan het “tegemoetkomen aan hun toenemende behoefte om eigen keuzes te maken”. Punt van aandacht: de randvoorwaarden. Een flexibel lesprogramma moet wel samenhangend zijn en de waarde van een diploma moet behouden blijven. “Doordat er veel varianten ontstaan, is minder duidelijk wat een diploma voorstelt”, is de waarschuwing.
Zo’n zelfde punt maakt de raad ook over het gebruik van ‘technologie’ in het onderwijs. “Technologie mag niet ten koste gaan van het sociale karakter van onderwijs”, vindt de Onderwijsraad. “Ook mogen onderwijsactiviteiten met scherm het onderwijs zonder scherm niet verdringen.”
Extra bestuurslaag
Een ander praktisch punt gaat over de regionale samenwerking tussen het beroepsonderwijs, hoger onderwijs, bedrijfsleven en maatschappelijke partijen. Zulke samenwerking is prima, maar de Rijksoverheid moet wel zelf de verantwoordelijkheid houden voor de bekostiging van het onderwijs en de eisen aan de kwaliteit. De Onderwijsraad is ronduit ‘sceptisch’ over het idee om het onderwijsgeld te verdelen via regionale boards of via een ‘specifieke autoriteit met een brede publieke vertegenwoordiging’. Zo’n extra bestuurslaag is ‘niet te verenigen met de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid’, meent de raad.