Nederland kent binnen Europa relatief veel privaat gefinancierd onderzoek. Ook op de Erasmus Universiteit doen wetenschappers onderzoek met of in opdracht van bedrijven. Hoeveel onderzoek is dat? Wat levert het op? En hoe voorkom je Wc-eend-taferelen?
1: Hoe komt de universiteit aan haar geld?
Universiteiten halen hun inkomsten uit collegegelden en drie geldstromen. Veruit de belangrijkste is de zogeheten eerste geldstroom: de middelen die rechtstreeks van de overheid komen. Hoe een universiteit dat geld besteedt, mag ze zelf weten, mits het naar de wettelijke taken van een universiteit gaat: onderwijs en onderzoek. Voor de Erasmus Universiteit bedroeg de rijksbijdrage in 2015 258,3 miljoen euro.
Daarnaast heb je de tweede en een derde geldstroom. Onder de tweede geldstroom vallen overheidssubsidies die wetenschappers in competities kunnen verwerven, meestal via de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). In de derde geldstroom zitten alle andere inkomsten. Denk daarbij aan inkomsten uit postacademisch onderwijs, publiek-private samenwerking en grote Europese onderzoekssubsidies. Ook de inkomsten uit onderzoek in opdracht van derden vallen hieronder. Die derden kunnen variëren van de provincie Zuid-Holland en de Rotterdamse haven tot KWF Kankerbestrijding en de farmaceutische industrie.

2: Wat verdient de universiteit aan onderzoek?
Uit de jaarrekeningen van de Erasmus Universiteit blijkt dat steeds meer onderzoeksinkomsten uit de tweede en derde geldstroom komen. De baten uit contractonderzoek (alle onderzoeksinkomsten die níet uit de eerste geldstroom komen) zijn in tien jaar tijd met 20 procent toegenomen: van 100 miljoen euro in 2006 tot 120 miljoen in 2015. Dat geld komt ook uit de onderzoeksbaten van het Erasmus MC en de verschillende bv’s die bij de universiteit horen. Het bedrijfsleven is met 25,6 miljoen euro goed voor zo’n 20 procent van de inkomsten uit contractonderzoek van de Erasmus Universiteit.

3: Waar komt dat geld terecht?
Contractonderzoek betreft vrijwel altijd projectgebonden (of persoonsgebonden) financiering: geld dat alleen aan een specifiek project kan worden uitgegeven, bijvoorbeeld voor het salaris van de uitvoerende onderzoeker.
Alle faculteiten doen contractonderzoek, maar de omvang en invulling verschillen per faculteit. De faculteit Wijsbegeerte en het ESHCC hebben bijvoorbeeld nauwelijks inkomsten uit onderzoek in opdracht van bedrijven en relatief veel uit NWO-gelden. Bij het iBMG is dat andersom: daar zijn bedrijven goed voor ruim een kwart van de inkomsten.

Bart Kuipers is senior onderzoeker haveneconomie bij Regionale Economie, Haven- en Vervoerseconomie (RHV).
“Ik zie mezelf niet als wetenschapper, maar als een klassieke adviseur. Ik doe alleen onderzoek in opdracht en werk voor een bv. Ik hoef alleen mijn salaris terug te verdienen. Wetenschappelijke publicaties schrijf ik in de weekenden. Dat zie ik meer als hobby.
RHV is wel wetenschappelijk angehaucht. Ik ga naar wetenschappelijke conferenties, schreef in mijn vrije tijd een proefschrift en publiceer in wetenschappelijke tijdschriften. En ik heb natuurlijk de wetenschappelijke integriteitsverklaring getekend. We houden ons ook aan de algemene spelregels van de wetenschap. Het onderzoek moet reproduceerbaar zijn, bouwt voort op wetenschappelijke kennis en vermeldt bronnen.
Ik heb hier nooit meegemaakt dat een opdrachtgever moeilijk deed over de resultaten. In mijn vorige baan bij TNO wel een keer. Onze conclusie paste niet in de resultaten die de opdrachtgever wilde, maar ik wilde niets aanpassen. Dat leverde een groot conflict op. Toen is er zelfs een externe adviseur ingeschakeld om ons onderzoek tegen het licht te houden. Hij zei: met andere aannames kom je tot andere conclusies. Tja, dat geldt natuurlijk voor ieder onderzoek.
Een deel van het contractonderzoek wordt gedaan door werkmaatschappijen van de universiteit. Dat zijn zelfstandige bv’s die voortkomen uit de faculteiten en onder het moederbedrijf EUR Holding BV vallen. De universiteit is 100 procent eigenaar van de Holding. Via dividenduitkeringen komt de winst die deze bv’s maken weer terecht bij de faculteiten. “Als een onderzoeksgroep bijvoorbeeld veel inkomsten haalt uit postacademisch onderwijs of contractonderzoek, kiezen sommige faculteiten ervoor om dat in een bv onder te brengen”, legt Hananja van Dijk uit, controller van de Holding. “Dat zorgt voor een scheiding van geldstromen en transparantie. Zo voorkom je dat de rijksbijdrage, bedoeld voor de kerntaken van de universiteit, bij andere activiteiten terechtkomt.”
4: Hoeveel onderzoek doet de EUR in samenwerking met het bedrijfsleven?
Een handige manier om dit te meten, is door publicaties te tellen. Dat doet Robert Tijssen, hoogleraar Science and Innovation bij het Centrum voor Wetenschaps- en Technologiestudies (CWTS) in Leiden. Het CWTS maakt jaarlijks de Leiden Ranking, een ranglijst gebaseerd op de publicaties van universiteiten. Een van de indicatoren is de University-Industry co-publications: het percentage publicaties van een universiteit in samenwerking met een bedrijf. “Als in een publicatie minstens één keer de Erasmus Universiteit en een van de honderdduizenden bedrijven uit onze database voorkomen bij de adressen van de auteurs, wordt de publicatie aangemerkt als gezamenlijke publicatie”, legt Tijssen uit.
Speciaal voor Erasmus Magazine keek Tijssen naar de allernieuwste, nog niet gepubliceerde cijfers. Daaruit blijkt dat ongeveer 7,5 procent van alle publicaties van de EUR in samenwerking met een bedrijf geschreven werd. “Dat is vrij veel. De Erasmus Universiteit zit in de top van Nederland.” Die samenwerking met bedrijven komt vooral voor bij de Health and life sciences, dus via het Erasmus MC.

5: Waarom doet een universiteit onderzoek samen met bedrijven?
Laten we beginnen bij het Erasmus MC, want daar vindt het gros van dit onderzoek plaats. “We werken inderdaad veel samen met bedrijven”, zegt Thijs Spigt, directeur van het Technology Transfer Office (TTO) van het Erasmus MC. Dat komt, zegt hij, omdat samenwerking met de industrie voor het Erasmus MC een absolute must is. Veel onderzoek leidt namelijk tot een uit te werken product, zoals medische apparatuur of een medicijn. “Dat kunnen we niet alleen, want ontwikkelen kost veel geld. Bovendien mogen we ons van de overheid niet richten op commerciële ontwikkeling.” Wetenschappers van het Erasmus MC komen bij het TTO terecht voor het opstellen van contracten over intellectueel eigendom, overdragen van kennis en onderzoekssamenwerking. In 2015 zag het TTO bijna duizend contracten met derden, in 2016 bijna 1200.
Erasmus-breed zijn er nog meer redenen om samen te werken met bedrijven. Denk bijvoorbeeld aan toegang tot bedrijfsgegevens die normaal gesproken intern blijven. Wetenschappers die veel in opdracht van bedrijven doen, noemen ook binding met het veld vaak als voordeel. Nog een reden, vult controller Van Dijk aan: economische valorisatie, dus het verkopen van de kennis die de universiteit in huis heeft. En dan is er nog de afhankelijkheid van overheidsuitgaven. De eerste geldstroom daalt namelijk. De Erasmus Universiteit wil daarom minder afhankelijk zijn van die eerste geldstroom en zoekt naar andere inkomstenbronnen.

Hoogleraar Interne Geneeskunde Eric Sijbrands ontwikkelde in samenwerking met een telemedicinebedrijf een diabetesmeetstation.
“Het idee ontstond in 2009, na een evaluatie op de diabetespoli. 70 procent van onze diabetespatiënten spreekt amper Nederlands. Met het DiabetesStation kunnen patiënten in acht verschillende talen communiceren en zelf metingen doen.
Als academisch ziekenhuis hebben we niet het geld en de kennis om zo’n idee door te ontwikkelen tot een product. Via het TTO kwam ik in contact met 24Care. Zij implementeerden de hardware en software. Wat voor mij als wetenschapper wel frustrerend was, is dat je op een gegeven moment de ideeënkraan dicht moet draaien. Je moet het geduld hebben om het product af te ronden, proef te draaien en aan te tonen dat het werkt.
Een mooi model voor een academische clinicus is dat je iets bedenkt waarmee je je toekomstig onderzoek kan financieren. Het Erasmus MC hanteert een 40-40-20-regeling: 40 procent van de opbrengsten gaat naar het Erasmus MC, 40 procent naar de onderzoeksgroep en de rest is voor de uitvinder. Maar het zal nog wel even duren voor we er ook daadwerkelijk iets aan verdienen. In de zorg worden dit soort medische innovaties gemiddeld pas na zeventien jaar ingevoerd.”
6: Wat zijn de risico’s van contractonderzoek?
Het eerste probleem is nogal paradoxaal. Want contractonderzoek levert niet alleen geld op, maar kost ook geld. Dat gebeurt via matching: opdrachtgevers willen dat universiteiten een deel van de onderzoeksfinanciering bijleggen. In 2014 becijferde accountantsbureau EY via 131 projecten bij zes Nederlandse universiteiten hoeveel geld daarmee gemoeid is. De conclusie: voor iedere euro uit de tweede en derde geldstroom, legt een universiteit 74 cent bij. Door die uitgaven hebben universiteiten steeds minder geld over om vrij te besteden. Daarnaast bestaat de kans dat contractonderzoek ontspoort, iets waar de Koninklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschappen (KNAW) al in 2005 voor waarschuwde. “De opzet van onderzoek, de gegevensverzameling en de interpretatie worden soms aangepast om een voor de opdrachtgever gunstige uitkomst te verkrijgen en de publicatie van die uitkomst wordt soms verhinderd, vertraagd of aangepast aan de wensen van de opdrachtgever.”

7: Hoe waarborgt de universiteit wetenschappelijke onafhankelijkheid?
Vanwege het ontsporingsgevaar adviseert de KNAW om een Verklaring van Wetenschappelijke Onafhankelijkheid te hanteren. In die verklaring staat bijvoorbeeld dat wetenschappelijke onderzoeksresultaten gepubliceerd moeten kunnen worden, of ze nu gunstig of ongunstig zijn voor de opdrachtgever. Alle Nederlandse universiteiten werken met de verklaring. De Erasmus Universiteit gaat bovendien nog een stapje verder. Sinds 2014 moeten al haar wetenschappers een verklaring van wetenschappelijke integriteit tekenen. Die bevat ook bepalingen over onafhankelijkheid bij onderzoek in opdracht. Zo moet het onderzoek altijd onafhankelijk van de opdrachtgever kunnen worden uitgevoerd en moet de publicatie van de resultaten gewaarborgd zijn.
Daarnaast werkt de universiteit bij onderzoek in opdracht met contractvoorwaarden. Daar staat bijvoorbeeld in dat wetenschappers werken met bovengenoemde integriteitsverklaring. Daar kan soms van worden afgeweken, maar het doen van onderzoek, geven van onderwijs en publiceren van resultaten moet mogelijk blijven.
Ook het Erasmus MC hanteert zeer strikte normen voor publicatievrijheid, verantwoordelijkheid en ethische kwesties, bezweert TTO-directeur Spigt. Zo doet het veel onderzoek in opdracht van farmaceuten. Zo’n bedrijf bepaalt de inclusiecriteria, bijvoorbeeld op wat voor patiënten een medicijn wordt getest. “Maar al het andere ontstaat vanuit de researchgedachte van de wetenschapper. Het mag niet voorkomen dat een bedrijf zegt: wij willen liever dat je een andere onderzoeksvraag of statistiek gebruikt, of een tabelletje weglaat. Nee, dat is niet onderhandelbaar.”

Derk Loorbach is directeur van DRIFT, een bv die onder de EUR Holding valt. Het bedrijf financiert zijn onderzoek met beurzen van de EU en NWO en opdrachten van derden.
“Er kunnen altijd momenten komen dat er druk is om onwelgevallige resultaten achterwege te laten. Ik heb dat meegemaakt bij een onderzoek naar het afvalbeleid van gemeenten. Daar kwam een ranglijst uit met duidelijke verschillen in de prestaties. Slechter presterende gemeenten waren daar niet blij mee. Uiteindelijk hebben ze het twee maanden later wel op hun site gezet, vooral omdat wij dat ook al hadden gedaan.
In 2011, ons eerste jaar, moesten we echt overleven. Toen namen we een opdracht aan die aanvoelde als greenwashing. Dat project ging over een grote tunnel rond Rotterdam. We moesten de businesscase verbeteren, terwijl wij eigenlijk die tunnel ter discussie wilden stellen. We deden de opdracht toch. Deels uit opportunisme, maar ook omdat het geld binnen moest komen.
Als je geen middelen krijgt uit de eerste geldstroom, moet je wel inkomsten uit de tweede en derde geldstroom halen. En als de inkomsten uit onderzoeksbeurzen tegenvallen, moet je andere opdrachten aannemen om de begroting rond te krijgen. Er is maar weinig bescherming tegen die spanning. Ik vind dat de universiteit hier een verantwoordelijkheid in moet nemen.”