Het is feest in het Groothandelsgebouw: na een drie maanden durende fulltime cursus in programmeren studeerden donderdag twintig vluchtelingen af. Ze mochten deze door RSM-studenten georganiseerde bootcamp gratis volgen.

De met panterprint beklede bioscoopzaal bovenin het Groothandelsgebouw zit iets meer dan halfvol. Familie en vrienden van de afstuderende vluchtelingen druppelen binnen, een enkeling met bloemen. Het is een mooie dag voor de aanwezigen: Een eerste lichting van twintig vluchtelingen studeert af nadat ze een bootcamp programmeren van bijna drie maanden hebben gevolgd.

En dat gaat, zoals de gastheer van de avond zegt, ‘op z’n Amerikaans’. Belangrijke mensen houden speeches, waaronder de wethouder Werkgelegenheid en Economie van de gemeente Rotterdam, Maarten Struijvenberg, en de oprichter van Nimbuzz (de Whatsapp van het Midden-Oosten), Evert Jaap Lugt. Ook de beste student van de bootcamp, wat in Amerika de Valedictorian zou heten en vanavond in Rotterdam dus ook, mag een praatje houden. Elke student krijgt een sjerp om als hij of zij het diploma in ontvangst neemt.

Restart Network, opgericht door drie RSM studenten, organiseert de tien weken durende bootcamps. De eerstvolgende lichting staat al klaar om de afstuderende studenten op te volgen, een enkeling daarvan zit tijdens de uitreiking in de zaal. Vluchtelingen doen gratis mee, de organisatoren vinden namelijk dat onderwijs toegankelijk moet zijn voor iedereen. De financiering van het project gaat via crowdfunding.

De afgestudeerde vluchtelingen kunnen zich nu ’Junior Developer’ noemen, aldus Damin Singh, samen met Frederick Rustler en Teodor Cataniciu organiseerde hij de bootcamp. Het doel is om zoveel mogelijk studenten de kans te geven een stage te kunnen lopen bij een bedrijf. De eerste stageplek dient zich al aan: bij KPN. “Met andere bedrijven zijn we nog in gesprek.”

Voorafgaand aan de officiële ceremonie presenteren de afstuderende vluchtelingen hun eindproject en kunnen geïnteresseerden met ze praten. De laatste drie weken van de bootcamp werkten ze in groepen aan een zelf gebouwde site. Erasmus Magazine sprak met drie van hen.

’Ik zou sites willen bouwen voor bedrijven in de landbouwsector’

eyobiel_yebio
Beeld door: Marko de Haan

De Eritrese Eyobiel Yebio (32) staat nog wat onwennig naast zijn laptop te vertellen over zijn eindproject, bedacht samen met twee andere Eritreeërs. Als afsluiting van de bootcamp programmeren laat hij met de twee medestudenten zien wat hij in huis heeft, in de vorm van een site. Ze hebben zich goed voorbereid: naast de laptop liggen visitekaartjes voor geïnteresseerden met daarop de telefoonnummers van de drie mannen.

Gedreven presenteert hij zijn eindproduct: “Veel van de Eritrese vluchtelingen die in Nederlandse kampen terecht zijn gekomen spreken geen Nederlands en slecht Engels. Wij hebben voor hen een site op poten gezet waar ze de basis in Engels en Nederlands onder de knie kunnen krijgen.”

Yebio had tot nu toe geen ervaring met het bouwen van sites, in Eritrea studeerde hij Landbouw. “In Eritrea was ik op mijn twintigste al actief als dierenkundig expert bij het Eritrese ministerie van Landbouw. Ik adviseerde, onderwees en hielp boeren bij hun bedrijven.”

“Zelf ben ik nu twee jaar in Nederland, van EP-Nuffic kreeg ik een beurs om in Wageningen een master in Landbouw te volgen. Eenmaal hier vroeg ik asiel aan.” De politieke situatie in Yebio’s thuisland verslechterde namelijk. “Ik kon niet terug, dat was te gevaarlijk.” In april 2015 verleende de Nederlandse overheid hem asiel en nu woont hij in Rotterdam. “Ik houd van Nederland, het is een prachtig klein land, met veel kansen en investeerders.”

Yebio is blij dat hij deze lessen kon volgen bij Restart. “De coderingslessen waren fijn. Een stuk praktischer dan de lessen die ik gewend ben, meer gericht op het werkveld. We waren tien weken bezig met de bootcamp. Het was precies in mijn zomervakantie, dat kwam goed uit. Ik ben blij dat ik mee kon doen, het biedt perspectief. Het liefst zou ik een combinatie willen maken tussen mijn achtergrond in de landbouw en coderen. Ik zou sites kunnen bouwen voor bedrijven in de landbouwsector.”

‘Het is nog best lastig om aan de bak te komen op de Nederlandse arbeidsmarkt.’

rola_asava
Beeld door: Marko de Haan

“Mijn vader vertikt het om te vertrekken uit Aleppo. Hoe het nu met hem is weet ik niet, maar hij zei dat hij nog liever sterft dan dat hij zijn bedrijf daar achter laat”, zegt Rola Assafo (31). Haar gezicht betrekt een beetje. Zelf is ze met het vliegtuig uit Syrië gevlucht naar Turkije. Daarvandaan kon ze met een boot naar Griekenland. “Gelukkig niet zo’n gammel bootje, dit was een privéjacht. Wat de reis wel prijziger maakte.” Uiteindelijk belandde ze in Leersum.

Over het verleden wil de goedlachse 31-jarige (ex-)psychologiestudente het verder niet zo graag hebben: “Het gaat om de toekomst, en die zit vol kansen. Sikkeneuren over het verleden heb ik niets aan.”

Assafo is de gangmaker in de klas die vanavond afstudeert. Geïnteresseerd kijkt ze bij de eindproducten van de anderen. Hier en daar deelt ze een knuffel uit aan haar medestudenten. “In die drie maanden bouwde ik toch wel een band met ze op.”

Haar eindproduct bedacht ze naar aanleiding van een probleem waar ze zelf regelmatig tegenaan loopt. “Ik ben een vrouw, ik houd van shoppen. Als ik online shop moet ik op iedere site een nieuw account aanmaken en dan gaat er altijd wel wat fout: ik ben mijn wachtwoord kwijt, of ik heb mijn huisadres net verkeerd ingevuld.” Haar oplossing: “E-click. Eén account voor alle e-commerce! Zo hoef je alles maar één keer goed in te vullen en klopt het overal.”

Hoe Assafo’s leven er na de bootcamp uit gaat zien weet ze nog niet. “Ik probeer te solliciteren op allerlei vacatures die met psychologie te maken hebben, maar het is toch lastig om daar binnen te komen als Syriër. Ook voor de stageplek die KPN ons aanbiedt staan best hoge eisen.”

Maar ze blijft proberen. “Desnoods richt ik een eigen bedrijf op, dan doe ik het design en zoek ik andere mensen die me kunnen helpen met programmeren.” Een eerste potentiële helper is naast haar komen staan aan de statafel. Het is haar Nederlandse vriendje – ze zijn nu een jaar samen – die ook nog eens programmeur is.

‘Programmeren is voor mij meer een hobby, kwam ik achter.’

fahd_alhaleb
Beeld door: Marko de Haan

Fahd Alhaleb (27) glimlacht van oor tot oor als hij vertelt over zijn prille gezinnetje. Samen met zijn vrouw, die uit Syrië overkwam naar zijn woonplaats Delft, heeft hij een vijf maanden oud zoontje. Zeven jaar geleden trouwden ze, maar vervolgens zagen ze elkaar vijf jaar lang niet. “Ik studeerde luchtvaartechniek in Griekenland, waar ik een beurs voor had gekregen, maar geld om mijn vrouw op te zoeken had ik niet en zij om mij op te zoeken al helemaal niet.”

Toen hij klaar was met studeren in Griekenland, was de situatie in Syrië dusdanig verslechterd dat hij niet meer terug kon. “Nederland leek mij een goed land om naartoe te gaan, ik hoorde goede verhalen over de master Lucht- en ruimtevaarttechniek in Delft. Ik heb me nu ingeschreven voor zes masters, hopelijk kom ik ergens binnen!”

“Het verkrijgen van een verblijfsvergunning ging best makkelijk, al snel kon ik mijn vrouw over laten komen.” Zij volgt nu inburgeringscursussen. “Best zwaar zo met een kleine die ons slapeloze nachten bezorgt,” grinnikt hij.

Ook al is hij nog maar twee jaar in Nederland, Alhaleb kan makkelijker met Nederlands uit de voeten dan met Engels. “De bootcamp vond ik best lastig, ik heb namelijk geen ervaring in programmeren. Gedurende de cursus kwam ik erachter dat het voor mij later een hobby is, mijn werk zou ik er niet van kunnen maken. Maar voor de algemene ontwikkeling is het altijd goed om zulke cursussen te volgen. Ik hoorde ervan via een contactpersoon van de gemeente Delft. Een les heb ik gekeken of het wat voor mij is en toen ben ik gestart.”

“De Nederlanders zijn niet altijd zo positief over vluchtelingen, maar zelf heb ik daar niet zo veel last van. Ik probeer zoveel mogelijk kansen die ik krijg te grijpen, waaronder dus deze cursus. Zolang we dat doen, zijn we zeker weten welkom en kunnen de meeste Nederlanders ons denk ik wel waarderen.”