‘De media verliezen hun journalisten’, schreef mediawetenschapper Mark Deuze in NRC Handelsblad (6 december). Maar journalisten hebben meer spreekminuten dan ooit. De wetenschappers zijn hun marionetten.
Een doordeweekse avond op de teevee. Vraag: wie zijn de hoofdpersonen van de avond? Ik denk niet de ministers. Zeker ook niet de wetenschappers. Of de ‘ervaringsdeskundigen’. De monden waar de meeste tekst uitkomt, zijn die van personality’s en tv-journalisten. Jeroen Pauw. Paul Witteman. Joost Zwagerman. Maarten van Rossem (veel meer een opiniërend journalist dan een wetenschapper!). Ferry Mingelen. Clairy Polak. Peter R de Vries. Matthijs van Nieuwkerk. Die op zijn beurt nota bene Sonja Barend interviewt.
Journalisten die journalisten, essayisten en columnisten interviewen. Ook zoiets incestueus. Ik heb me er zelf ook schuldig aan gemaakt. Maar ik had nog het excuus om als beginnend journalist te leren van ‘de Groten’.
Begrijp het niet verkeerd: de hierboven genoemde namen zijn (bijna) allemaal lieve, leuke, bijzonder getalenteerde mensen. Maar wetenschappers pas op: u bent geregeld niet meer dan een meewaaiend propellertje binnen de opinie- en kennisfabriek. Tv-journalisten zijn tegenwoordig de belangrijkste personality’s geworden. Zij hebben het voor het zeggen. Tja. Als journalisten nu allemaal briljante en redelijke mensen waren, was dit wat mij betreft niet zo erg.
Maar op redacties gaat het vaak zo. Jongens, wat willen wij de lezer zeggen? Een redacteur blijkt die ochtend over een vuilniszak te zijn gestruikeld, ergens op de Meent. Dat het vuilniszakkenbeleid in Rotterdam op de schop moet? Doen we. Dan zoeken we daar een wetenschapper, een gemeenteraadslid en een buurtbewoner bij. En die gaan dan mooi vertellen wat wij als redactie willen zeggen.
Dat is op zich ook nog geen rare werkwijze. Het is alleen vreemd dat tegenwoordig de tv-journalist zowel de presentatie als de gesimplificeerde en vaak triviale onderwerpselectie, de diversiteit aan meningen en de eenduidige tendens volledig bepaalt. Terwijl wetenschappers over het algemeen de agenten van de nuance willen en moeten zijn.
Maar excessen zoals Joran van der Sloot brengen mij tot een andere evaluatie. Drie wetenschappers laten zich verleiden om de bewering van Peter R de Vries te staven: dat Joran knettergek is en bovendien lijdt aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Toegegeven, Peter R. doet zijn werk goed. Maar iets te goed. Meer dan vier uur zendtijd voor een relatief piepklein boefje is ernstig buiten proportie. Net zoals de media-aandacht voor Mabel Wisse-Smit en Marco van Basten.
Je zou bijna denken dat het zo goed gaat met Nederland, dat Joran van der Sloot tot onze public enemy number one is verworden. Nee zeg, natuurlijk, echt zware criminelen, die bestaan hier toch niet!
In de basisboeken journalistiek wordt nog wel over ‘oog voor proportie en algemeen belang’ gesproken. Het journaille zelf doet dat zelf allang niet meer. Particuliere vendetta’s worden uitgevochten. Particuliere voorkeuren worden gebracht. De journalisten die wij verafgoden houden vooral van voetbal en popmuziek (Peter R. de Vries, Hugo Borst, Mulder en junior Mulder, Jack van Gelder, Derksen, Van Dorp, Barend en zijn dochter). Daar gaat het dus ook veel over. Vandaar de aannemelijke stelling van de essayist Stephan Sanders: De intellectueel kan zijn zegje nauwelijks meer doen. De ‘voetbalueel’ is aan de macht. Complete programma’s en kranten worden tegenwoordig gevuld met voetbal. En musicals en naakt poserende soapsterren, oké dat wel. Niettemin verzuchtte Sanders: ‘Havo-niveau’ is de dwingende modus van tegenwoordig.
Wetenschappers moeten zich niet laten intimideren door deze machtsverhouding zo rot als een mispel, in stand gehouden door zowel de journalist als degene die zich laat ringeloren. Anders is strakjes de wetenschap net zo overbodig geworden als ‘s lands journalistiek.