Was dit de ideale bijbaan?
Sofie had de hoop op een leuke bijbaan eigenlijk al een beetje opgegeven. Die catering waar ze van het najaar voor gewerkt had was niks voor haar, van die tapasbar in Kralingen had ze niets meer gehoord, en het Westerpaviljoen vond ze bij nader inzien toch te onpersoonlijk: een vreetfabriek. Misschien moest ze genoegen nemen met een call centre, had ze op een gegeven moment zelfs gedacht, of donateurs gaan werven voor het goede doel. Haar ouders betaalden de huur en het collegegeld. Lekker, dat wist ze ook wel, maar van die 250 euro stufi die ze per maand kreeg, kon ze net boodschappen en af en toe een wijntje betalen. Een vakantie zat er op dit moment niet in; als ze deze zomer naar Indonesië wilde, moest er gespaard worden.
En toen vond ze toch nog een leuk restaurantje, dat bovendien nog mensen zocht. Tenminste, dat vermeldde het bord buiten. Ze liep er tegenaan tijdens het hardlopen. Op zich was het vreemd dat ze het nog nooit eerder gezien had, want het lag nog geen drie straten bij haar huis vandaan.
Ze liep naar binnen, zich maar half beseffend dat ze niet bepaald op een sollicitatie gekleed was. Er zaten al een paar mensen aan een mandje stokbrood. Ze hoorde een nummer dat haar deed denken aan een Tarantinofilm.
Achter de bar stond een kale man met oorbelletjes in.
“Hallo”, zei Sofie.
“Hallo”, zei de man.
“Eh, sorry dat ik zo kom binnenvallen, maar ik zag het bord buiten en vroeg me af of jullie nog steeds iemand zochten.”
De man glimlachte, zo flirterig dat Sofie bijna in de lach schoot, en zei: “Dat hangt er vanaf of je er altijd zo bijloopt.”
Sofie voelde dat ze rood werd en mompelde iets over ‘toevallig langskomen’ en ‘in de buurt wonen’. De man vroeg of ze ervaring had en Sofie vertelde wat ze bij ‘t Oude Raadhuis gedaan had.
“Lijkt me goed”, zei de man.
“Heb je morgenavond wat te doen.”
“Wat? Ja, ik bedoel, nee. Hoe laat?” “Meid, de hele avond. Er is maar één manier om te zien wat voor vlees we in de kuip hebben hè.”
Ze spraken af dat ze zich de volgende avond om half zes zou melden, dan kon ze gelijk mee-eten. Hij heette trouwens Nico, zei hij. Ze praatten nog wat, over kurken die in de fles bleven zitten. Pas toen ze weer buiten stond besefte Sofie wat een chaotische woordenwisseling het was geweest. Maar ze had een goed gevoel. Het terras was beschut, er stonden banken van steigerhout. Ze stelde zich voor dat de hele buurt hier op lome zomeravonden onder de druivenranken neerstreek voor een glas wijn of een speciaalbiertje – misschien zelfs met een kleedje over de benen om warm te blijven – en dat zij dan een beetje de gastvrouw speelde.
(wordt vervolgd)
