Roderick krijgt de bons
Sofie vond het nu toch wel jammer dat ze haar zonnebril niet had meegenomen. Net voor ze de stad in ging, had ze er nog over getwijfeld, maar ze vond niets zo irritant als mensen die bij het eerste zuchtje lente al aanstellerig met een Ray Ban op een terras gingen zitten, om vervolgens tegen elkaar te gaan kwebbelen over hoe goed ze het toch wel niet hebben.
Ze was op een bankje gaan zitten, dat wel. De laagstaande zon dwong haar de ogen half dicht te knijpen, maar de wind, die haar op de Coolsingel nog wellustig over het fietspad had gejaagd, was hier gereduceerd tot een lieflijk briesje. Even sloot ze haar ogen helemaal. Ze luisterde naar het geluid van de straat: het gerinkel van de trams, een brommer, iemand op hoge hakken met een rolkoffer, twee fris kakelende meisjes. Ze hief haar hoofd naar de zon, tot ze besefte dat ze erbij zat als een bejaarde. Help.
Eendrachtsplein. Gisteravond na de film had ze hier nog met Marjolein, haar beste vriendin, gelopen. Eerst hadden ze nog een wijntje gedronken in Stalles, maar daar werd al na een half uur de laatste ronde afgekondigd. Toen had Sofie, zij het met tegenzin, ingestemd met de Vagebond. Roderick was daar en Marjolein, die hem nog nooit had ontmoet, wist dat. Dus was er geen houden meer aan.
Hij was dronken, Sofie had het gelijk gezien. Er was een of ander feestje van de kunstacademie aan de gang. Meisjes hadden snorren opgeplakt, jongens waren als vrouw verkleed. Roderick stond op het podium als een gek te dansen met een meisje met een zwarte goochelaarshoed op. Niks voor Marjolein, dat wist Sofie zo wel. Dus toen Roderick, die een lange grijze jurk en een roze boa droeg, op hen afkwam en Sofie hysterisch om de nek viel, schaamde ze zich dood. Half grappend had ze zich geprobeerd los te wurmen.
Hij verontwaardigd. Zij geïrriteerd.
En toen was de bom min of meer gebarsten. Nou ja, gebarsten. Sofie had hem van zich afgeschud en gezegd dat ze zijn aanstellerige artistieke gedoe zat was. En toen hij vervolgens, als sussend gebaar, een hand op haar schouder had gelegd, was ze alleen maar bozer geworden. “Dit wordt niks”, had ze uitgebriest. “Vandaag niet. Nooit niet.”
Terwijl Sofie daar zo een beetje in de zon op dat bankje zat, bedacht ze dat Roderick en zij geen echte verkering hadden gehad. In de verste verte niet. Maar wat er voor doorgegaan was, had haar een vervelend, steeds benauwender gevoel gegeven. Ze dacht aan het weekend dat voor haar lag, en was blij dat ze met niemand rekening hoefde te
houden. (wordt vervolgd)