Verhuizen
Weet je zeker dat je vanavond niet nog een nachtje thuis wilt slapen? Hij had het echt gevraagd. Sofie keek hoe de groene Volvo met de nu lege aanhangwagen om de hoek verdween. Ze stond op de stoep van haar nieuwe huis. Haar nieuwe huis, dat klonk lekker. Met twee ritten hadden ze het gered, toen was alles over. De trappen waren het zwaarst geweest. Vooral het stukje naar de derde, daar zat zo’n verraderlijke bocht in.
Het was een oud herenhuis, waar nog vier andere studenten woonden. De jongste, Job, studeerde fiscale economie, Jet, een blonde meid met sproeten deed geneeskunde en Niels was filosoof – ‘zeg maar veelstejaars’. Laurens had ze nog niet ontmoet, maar die scheen iets van bestuurskunde te doen.
De hospiteeravond was twee weken geleden en ze had het gelijk voor zich gezien. Het was geen grote kamer, achttien vierkante meter volgens de advertentie op internet, maar hij was te betalen: driehonderd euro. Er was een inbouwkast, een groot balkon dat doorliep tot de gedeelde keuken en een met houten schrootjes betimmerd plafond. Dat rook je, dat hout. De woonkamer was een rommelig geheel van tweedehands meubels, een enorme televisie, een paar abstracte schilderijen en een knipperende Batman-flipperkast.
Knus. Ze vond het een rotwoord, maar dat was het. Knus en gezellig.
Haar vader had zich de hele dag overduidelijk voor haar uitgesloofd. Met het zweet op zijn hoofd had hij in het trapgat gestaan en gezorgd dat haar antieke secretaire geen butsen opliep. Geen plank was te veel, geen doos te zwaar. Het was lief, natuurlijk, maar ze had een licht gevoel van ergernis en medelijden niet kunnen onderdrukken. Net als toen haar moeder haar een paar weken geleden had gezegd dat ‘pappa en ik’ het écht niet erg vonden als ze nog even zou wachten met op kamers gaan. ‘Dat weet je toch, hè lieverd?’
Ze snapte het wel, haar ouders zaten nu nog alleen met Arvid en die ging steeds hardnekkiger puberen.
Vanaf de stoep, haar stoep, keek Sofie hoe een lange man aan de overkant van destraat zijn fiets tegen een boom zette. Op de Bergweg schuurde een veegwagen voorbij en ergens klonken kinderstemmen. Het liefst zou ze hier blijven staan, zo met de deur achter haar op een kier. Maar ze moest naar boven. Jet had gezegd dat ze thee ging zetten. (wordt vervolgd)
