De 10.000-uur regel

24 februari ’09 

Wat al die boeken over succes (in leiderschap, management of fitness) ook beweren: neem het met een korreltje zout. Behalve dan geestige boeken als ‘Uitblinkers’ van Malcolm Gladwell.

Kennis vergaren en wijs worden? Ach. Hoe worden we succesvol? Daar gaat het steeds vaker om op de universiteiten. Laten we er ook niet omheen draaien: liefst natuurlijk met zo weinig mogelijk inspanning en binnen een zo kort mogelijk tijdbestek.

De zelfhulpindustrie voedt het verlangen. Een ‘MBA in één dag’ (van goeroe Ben Tiggelaar) maakt je vanuit een luie theaterstoel tot een topmanager. Zoals je volgens andere boekjes een wasbordje kan krijgen binnen twee weken. Stapels zelfhulpboeken liggen er in de boekenwinkels. Zelfs EUR-professor Willem Verbeke schreef er eentje getiteld Nieuwsgierig leiderschap.

Malcolm Gladwell

 

De clichés in die boeken zijn niet van de lucht. De scepsis van psycholoog Ad Bergsma (Erasmus Universiteit) gaat ook hier op: zelfhulpboeken zijn een soort peptalk. Het kan werken, maar echt wijzer word je er niet van.

Of zijn er goede uitzonderingen? Sinds kort heb ik zelf toch een plankje zelfhulpboeken in mijn boekenkast aangelegd. Nou ja, zelfhulpboeken, de schrijvers Alain de Botton (filosoof) en Malcolm Gladwell (wetenschapsjournalist voor The New Yorker) volgen het bekende stramien van het genre inderdaad: levenservaringen van lichtende persoonlijkheden (van bobo’s tot popmuzikanten) worden afgewisseld met wetenswaardigheden en carrièretips. Met het verschil dat de lectuur van De Botton en het net uitgebrachte Uitblinkers van Gladwell zodanig relativeren, dat je modus van succes najagen eventjes op elegante wijze wordt getackeld. Het werkt op de lachspieren en het lucht vaak heerlijk op.

De Botton in Statusangst bijvoorbeeld: wees wijs, laat je ambities voorgoed imploderen. Overigens is zijn portee in zijn nieuwste titel duidelijk genuanceerder: Een ode aan de arbeid. Niettemin staan wijsheid en geluk bij Botton vaak tegenover succes en de soms aanwezige ‘verschrikking’ die arbeid kan zijn.

Het sympathieke van Gladwell is dat zijn geestige zelfhulpboek ‘Uitblinkers’ het idee van succes op zich toejuicht. Stiekem probeert Gladwell zelfs een aanjager van succes te zijn. Maar daarvoor vindt hij het nodig om allereerst korte metten te maken met allerlei vastgeroeste clichés over succes, die de zelfhulpgoeroes keer op keer reproduceren. Want dat je als individu veel zeggenschap hebt over je prestaties is minder aannemelijk dan gedacht. En dat je binnen 8 uur veel verder kan raken is lariekoek.

Mozart, John Lennon, Paul Mc Cartney, Bill Gates en Bill Joy hebben misschien één ding wel meer gemeen dan de vage kwalificatie van genialiteit. Van de neuroloog Daniël Levitkin komt de stelling dat de groten der aarde allemaal tienduizend uur in hun expertise hebben gestoken. Gladwell laat aan de hand van de voorbeelden zien dat het heel aardig klopt. Er zit niets anders op: jarenlange galeiarbeid is nodig.

En je moet de kans krijgen om al die uren eraan te besteden. Daar spelen sociale verbanden een enorme rol bij. Het kan soms verrassend triviaal in elkaar zitten. Gladwell wijst op het Mattheuseffect – ‘wie heeft zal nog meer krijgen’- bij sporters en scholieren.

Wat blijkt? Topsporters zijn onevenredig vaak in het voorjaar geboren. Daardoor waren ze, op het moment van selectie voor het nieuwe seizoen, fysiek verder in hun ontwikkeling, werden daardoor in een hoger team geplaatst en kregen meer aandacht. Zo meritocratisch is de sportwereld dus niet. En op de basisschool werkt het precies zo. Gladwell noemt als gunstig alternatief om kinderen uit het voor- en najaar in verschillende groepen te plaatsen, zodat ze concurreren met gelijken. Want het effect werkt de rest van je leven door. “Het lijkt erop dat meevallers bij softwaremiljardairs, rockbands en topatleten geen uitzondering zijn, maar regel.”

Voor succes en genialiteit zul je de sociale en culturele omgeving moeten veranderen, zegt Gladwell. Waarom moest de briljante Chris Langan van de universiteit af omdat hij niet op tijd op de colleges kon komen, terwijl Robert Oppenheimer (de ontwikkelaar van de atoombom) op de universiteit mocht blijven, ondanks dat hij zijn begeleider probeerde te vergiftigen?

Uitblinkers van Malcolm Gladwell verscheen recent bij uitgeverij Contact. Alain de Botton’s Statusangst en Een ode aan de arbeid verschenen bij Atlas.

em_bookmark

Daan Rutten (1981) is     wetenschapsredacteur bij   Erasmus Magazine. Zijn observaties en gedachten bij de consumptie van lezingen, dissertaties en publicaties, en het leven op de campus van de Erasmus Universiteit, noteert hij elke vrijdag op dit blog.

Remedie: Overspel

13 februari 2009 

Laatst een beetje heen en weer aan het e-mailen met de lieve vriendin S. Ze hikt tegen de tentamenperiode aan en vroeg: Had jij daar ook wel eens last van: van uitstelgedrag tijdens je studie?

Links: Umberto Eco

Ja, dat had ik wel. Gelukkig heb ik ooit voor mezelf een remedie ontdekt. Het was eens in het jaar 2001. Ik las een interview met ene Umberto Eco in Volkskrant Magazine, geschreven voor de literatuurcriticus en presentator Michaël Zeeman. Die namen zeiden me toen, geloof ik, nog vrijwel niets. Toch wil ik verzekeren: wanneer er, zoals Hans Goedkoop zegt, boeken bestaan die je leven kunnen veranderen, dan bestaat er minstens ook één interview die zoiets kan. Want sindsdien ben ik alles van Eco gaan lezen. En van daaruit volgden er een heleboel andere boeken, artikelen en films, reisbestemmingen en zelfs ambities en studies. Allemaal door dat interview.

Het interview knipte ik uit. Zorgvuldig bewaarde ik het in een mapje van een klapper. En elk jaar wel een keertje, wanneer ik niet lekker in mijn vel zit, lees ik de woorden, uitgesproken met de brille en jeugdige ironie van Umberto Eco, opnieuw en opnieuw. Over zijn fascinatie voor ‘foute ideeën’, zijn honderdduizenden boeken in zijn bibliotheek, zijn liefde voor de fantasie. Ja, zijn beleving van schoonheid is een troost op zich.

Zeeman over Eco’s werkkamer: “Het lijkt wel een boudoir.” Eco stralend: “Dat is het ook. Kijk die kamer is indertijd, toen dit nog het paleis van een vorstelijke familie was, min of meer verborgen in het gebouw en ze heeft ook een verborgen extra uitgang van een eigen badkamer. En, let op, de kamer is ovaal: alleen Bush en ik werken in een oval office.”

En dan is er nog iets wat Eco zei. Zeeman vroeg zich af: Romans schrijven. Onderzoek doen. College geven. Congressen bezoeken. Hoe verzet hij toch al dat werk? Naar eigen zeggen heeft Eco geen regelmaat, geen schema’s en roosters. Maar hij heeft wel een principe dat de moed erin houdt: “Als ik twee dingen te doen heb, waarvan het ene urgent is en het ander wel uitstel kan velen, dan doe ik eerst het minst urgente. Het geeft me het plezier van overspel: ik doe niet wat ik geacht word te doen, maar ik doe iets voor mijn plezier – en dat helpt me naderhand ook het andere te voltooien. En zelfs vlugger.”

Wanneer ik vastloop, lees ik altijd even over het overspel van Eco. Om vervolgens het leukste eerst te doen. Ik zocht het interview op in de digitale databank Lexisnexis. Daar was de versie digitaal te vinden. Ik stuurde hem meteen op naar vriendin S. Ze las het en mailde terug: “Ik werd er vrolijk van.”

Toegegeven: mijn goede vriendin vond psychologieboeken er niet meteen veel leuker door geworden…maar toch, om later – à la Eco- een ‘eigenwijs en wijs oud vrouwtje’ worden, dat zag ze wel voor zich. Iets dat het gevoel gaf, dat het interview niet alleen met mij iets zalvends heeft gedaan.