Het woord ‘impact’ staat er 608 keer in en ook de termen ‘engagement’ (101 keer) en ‘stakeholders’ (103) zijn niet te missen. Het taalgebruik in het rapport Een universiteit met een doel. Nadenken over onze maatschappelijke impact, afgelopen september gepubliceerd, laat geen ruimte voor twijfel: de Erasmus Universiteit stimuleert ondernemerschap, werkt veel samen met maatschappelijke partners en beloont wetenschappers om met collega’s van andere disciplines samen te werken aan kennis die de samenleving bijzonder goed van pas komt. De argeloze lezer ziet de Rotterdamse onderzoekers in gedachten al massaal hun ‘ivoren torens’ (3 keer vermeld) uitklauteren.
De werkelijkheid is iets weerbarstiger, geeft hoogleraar Arwin van Buuren direct toe. Als Strategic Dean Impact & Engagement is hij degene die deze ambities moet helpen aanjagen. “Ik ben trots op wat er allemaal al gerealiseerd is”, zegt hij. “We zijn op de goede weg, maar we zijn er nog niet. Niet iedereen ervaart bijvoorbeeld de ruimte om impactvol onderzoek te doen.”
Brede definitie
De vraag is niet alleen wat er nodig is om meer impact te maken, maar eveneens: waar hebben we het eigenlijk over? Wat is impact? Het voorlopige antwoord van de EUR beslaat veertien pagina’s tekst over de zes manieren waarop onderzoekers impact kunnen maken. Ze kunnen bijvoorbeeld maatschappelijke dialogen faciliteren, helpen bij het ontwikkelen van beleidsmaatregelen, bijdragen aan een beter begrip van maatschappelijke problemen, of aan ‘veranderingen’. Bij zo’n brede definitie lijkt het bijna onmogelijk om géén impact te maken.
Volgens Julia Wittmayer, onderzoeker bij de Erasmus School of Social and Behavioral Sciences (ESSB) en bij DRIFT, is dat precies een van de problemen waarmee de universiteit nog worstelt. “De definitie is zo breed, dat je gewoon kunt blijven doen wat je al doet en dan heb je al impact – je moet het nu alleen laten zien. Impact is ook een slechte metafoor, omdat het suggereert dat het maar één richting opgaat. Er zou juist een wisselwerking moeten zijn.” Volgens Wittmayer vergt het bijdragen aan oplossingen voor complexe maatschappelijke problemen dat wetenschappers veel intensiever samenwerken met maatschappelijke partners en overheidsinstellingen.
Prestatiedruk
Vaak gebeurt dat ook. Zo is Eveline Crone als Erasmushoogleraar aangesteld om op een transdisciplinaire manier te werken aan maatschappelijke impact. Haar onderzoek draait om de omstandigheden waarin adolescenten zich het beste ontwikkelen.
“Het was voor mij heel erg belangrijk om met twee benen in de samenleving te staan en zo meer grip te krijgen op wat jongeren bezighoudt”, zegt ze. “Ik werk strategisch samen met Albeda, de grootste mbo-opleiding in de regio. Mijn lab bestaat uit ongeveer vijftien jonge mensen, vooral studenten, postdocs en jonge UD’s. We werken veel met jongerenpanels en doen ons onderzoek echt direct in de gangen van Albeda. Daarnaast gaan we naar Rotterdamse jongerenorganisaties. We gebruiken een onderzoeksmethode, participerend actieonderzoek, waarbij we de boel omdraaien. Jongeren zijn zelf aan het werk door te vertellen: dit houdt ons bezig, dit is ons leven en het is belangrijk dat dit onderzocht wordt.”
“Natuurlijk baseer ik mijn werk daarnaast op jarenlange studie”, voegt Crone toe, “maar toch was het voor mij nodig om meer kwalitatief onderzoek te doen en echt samen te werken met de jongeren om wie het gaat.”
Welke nieuwe inzichten deze werkwijze kan opleveren, illustreert een onderzoeksproject rondom prestatiedruk. “In de samenleving leefde het idee erg dat technologie hierop een negatieve invloed heeft, omdat jongeren door sociale media altijd ‘aan’ staan. Wij dachten dat ook, maar uit gesprekken met henzelf bleek dat zij vrienden en technologie zelf juist zagen als ontspannende factor, niet als druk. Natuurlijk betekent dat niet per se dat het probleem er dan niet is, maar het helpt wel onze onderzoeksvragen anders te stellen en beter onderzoek te doen.”
Elkaars talenten benutten
Meer betrokken (‘engaged’) onderzoek vergt veel tijd om aan netwerken te bouwen en vertrouwen te winnen. De EUR helpt docenten en onderzoekers die met andere partijen willen samenwerken rond een thema, of in de wijk. Ook teamwerk van de onderzoekers is belangrijk, vertelt Van Buuren. “Een aantal faculteiten zet daarom in op kleinere teams met ruimte voor verschillende talenten. Ik heb bijvoorbeeld een collega die je echt niet voor een groep ambtenaren moet zetten. Maar hij kan wel een fantastische wetenschappelijke publicatie schrijven op basis van ons onderzoek. Wetenschap kan soms vrij individualistisch zijn, terwijl we elkaars talenten beter moeten leren benutten.”
Niet in het dna
Nog niet elke faculteit is klaar om de traditionele werkwijze om te gooien. Dat ondervond, naar eigen zeggen, ook Sandra Meeuwsen, directeur van het Erasmus Center for Sport Integrity & Transition (ESPRIT). Het Centrum werkte met partners uit de sportwereld aan onderzoeksprojecten rondom het bevorderen van integriteit en inclusie in de sport. De Erasmus School of Philosophy, waar het centrum onder valt, liet afgelopen zomer aan haar weten het centrum niet te willen voortzetten. Volgens Meeuwsen had dat deels te maken met een gebrek aan geld. Ze zag ook dat ‘impactgericht’ werken schuurde met de vrij traditionele manier van opereren binnen de faculteit.
“Deze faculteit bestudeert onder meer de geschiedenis van de filosofie en vertaalt die naar thema’s die in deze tijd relevant zijn, zoals duurzaamheid, waardigheid of euthanasie. Maar het zit niet in het dna van de faculteit om de slag te maken naar hoe we dat aan de samenleving kunnen teruggeven. Dat vergt ook heel andere competenties. Mensen promoveren hier, worden docent en uiteindelijk hoogleraar. Dan heb je heel weinig ruimte gehad om een maatschappelijke positie in een bepaald werkveld te ontwikkelen.”
De ‘impactstrategie’ van de universiteit veronderstelt dat faculteiten die maatschappelijke rol juist omarmen, maar Meeuwsen noemt dat ‘een ongelooflijk moeilijke ambitie’. “Ik kreeg vaak het verwijt te veel in Den Haag, Zeist of Papendal te zijn, waar de sportwereld elkaar treft. En juist daar ligt de urgentie en de behoefte. Natuurlijk moet je die wat diffuse vraag abstraheren naar filosofische vragen en dat is een enorm moeilijke transitie. Je moet leren om vanuit je hoofd af te dalen naar de echte wereld, de taal van de praktijk en in die arena jouw vak legitiem maken. Het is veel comfortabeler om te zeggen: ik schrijf relevante, diepgaande teksten en het is aan de uitgever of ze in Den Haag belanden.”
Spanningsveld
In een rapport, gebaseerd op interviews met onderzoekers van de Erasmus Universiteit, concludeerde Wittmayer twee jaar geleden dat wetenschappers zich vaak niet voldoende gesteund voelen in hun impactgerichte onderzoek. Vooral de druk om artikelen te publiceren om carrière te maken, kan in de weg zitten. Van Buuren herkent het probleem, maar ziet vooral vooruitgang. “Er is een spanningsveld, want als je hier wetenschapper bent geweest en je wilt naar Amerika, dan moet je voldoen aan de standaarden die daar gelden.”
Toch ziet hij voldoende reden voor optimisme. Rotterdam doet bijvoorbeeld actief mee met het landelijke systeem van ‘Erkennen en Waarderen’, een poging van de Nederlandse universiteiten om de academische loopbanen minder eenzijdig te richten op publicaties en meer ruimte te maken voor diverse talentontwikkeling. “We zijn op dat punt volop in beweging. We hebben bijvoorbeeld onze manier van bevorderen aangepast door veel meer ruimte te creëren voor mensen die geen klassiek onderzoeksprofiel hebben, maar meer een maatschappelijk profiel. Het blijft lastig, maar we zitten op de goede weg.”
En hoe zit het met de bezuinigingen die de Nederlandse universiteiten staan te wachten? Kunnen die de impactambities alsnog de kop in drukken? Integendeel, denkt Van Buuren. “Nu al zie je dat onderzoekscalls van de NWO en de Europese Unie altijd vragen om een paragraaf van maatschappelijke impact en om samenwerking binnen een consortium van verschillende partijen. Dat helpt enorm. Nu de overheid de geldkraan dichtdraait, zal samenwerking met partijen buiten de campus alleen maar belangrijker worden.”