Wij ontmoeten de middelbare scholier dus in eenzelfde adem, maar in andere hoedanigheid. Namelijk als eerstejaars geneeskundestudent. De zon staat hoog, het is een snikhete zomer, en wij hebben onze toevlucht genomen onder een breed uitdijende reeks parasols, waar lange banken leeg staan, in afwachting van diezelfde eerstejaars student.
Ze komen in kudden, om niet te zeggen roedels, een voor hen bereide lunch ophalen bij een voor hen opgezette stand. Dat ze het gisterenavond bont hebben gemaakt, valt te zien aan de diepe kringen onder hun ogen.
Wij vergapen ons aan hen. Sommigen zijn karakteristiek onrijp, hun ongemakkelijke bovenlichaam in sluike, grijze hoodies gepropt en toch behendig als een kat, zoals achttienjarigen dat zijn. Anderen zijn zongebruind teruggekomen uit zomerland, met korte rokjes en crop-tops en tasjes en buckethats in Bottega-groen of kobaltblauw. Nog anderen zijn snotneuzen die uitsteken boven vale shirts en broeken waar ze net niet over struikelen.
Allen zijn ze luid. Trots vertellen ze elkaar over de bacchanalen van gisterennacht, de details ervan zal ik je besparen.
Groep na groep vullen zij de banken. Zij verdringen ons, keren ons hun ruggen toe, waar niet zelden ludieke grafische prints op staan. Onze ogen staan vol bewondering en afgunst voor deze onbezonnen zielen, die hun jeugdige energie manifesteren, vanzelfsprekend en onvermurwbaar.
We kijken elkaar neerslachtig aan. Zo grauw als onze ogen loensen, zo grauw ook onze huiden, gelooid onder de tl-lampen van de diverse zorginstellingen waar onze zomers zich voltrokken. Trillend hunkeren wij naar ziekenhuisautomaatkoffie. Sommigen zijn in hun gedachten weer omgeven in zachte ziekenhuisaircolucht. Een enkeling kwijlt slapend het hout onder.
Daarom kijk ik maar neerwaarts, naar de stenen grond. In een van de eerste colleges van mijn eerste jaar werd ons een grafiek getoond, met op de x-as geneeskunde-ervaring in jaren, en ik ben nu even vergeten wat er op de y-as geprojecteerd werd. Was het ‘vertrouwen in de zorg’? ‘Ambitie’? Zoiets. Een dikke pijl wees pontificaal neerwaarts.
Ik weet nog dat ik dat wegwuifde, stralend van energie. Maar ik vergat het nooit. Nu ik laag in de schaduw van de rug van mijn voormalige zelf aan het overpeinzen ben geslagen, doemt het beeld onwillekeurig op.
Een voorbij zwiepende paardenstaart raakt mijn gezicht. Verder onopgemerkt en zonder excuses. Wij pakten maar eens de biezen.